ECLI:NL:RBDHA:2023:3068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van asielzoeker onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker, eiser, van Marokkaanse nationaliteit. Eiser was op 7 februari 2023 op het politiebureau te Groningen verschenen om een asielaanvraag in te dienen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2023 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst wegens het ontbreken van een tolk. Na voortzetting van de zitting op 3 maart 2023, waarbij eiser via telehoren werd gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Op 8 maart 2023 werd het onderzoek heropend op verzoek van eiser, waarna verweerder op 10 maart 2023 reageerde.

De rechtbank oordeelde dat er ten tijde van de inbewaringstelling een aanknopingspunt bestond voor de toepassing van de Dublinverordening. Echter, op 8 maart 2023 was de reactietermijn van de Sloveense autoriteiten geëindigd, waardoor er geen aanknopingspunt meer bestond voor de bewaring. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring vanaf die datum onrechtmatig was. De rechtbank heeft verweerder bevolen de bewaring op te heffen en heeft eiser een schadevergoeding van € 300,- toegekend voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 2.092,50. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Het onderzoek ter zitting is geschorst wegens het ontbreken van een tolk in de Spaanse taal, waar eiser ter zitting de voorkeur aan bleek te geven, en is voortgezet ter zitting van 3 maart 2023. Eiser is gehoord door middel van telehoren vanuit het detentiecentrum te Rotterdam. In het detentiecentrum Rotterdam was ook een tolk aanwezig. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 8 maart 2023 heeft de rechtbank op verzoek van eiser het onderzoek ter zitting heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het schrijven van eiser. Bij bericht van 10 maart 2023 heeft verweerder gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, van de Awb, gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich op 7 februari 2023 gemeld op het politiebureau te Groningen en aangegeven dat hij een asielaanvraag wilde indienen.
2. Eiser voert aan dat hij onrechtmatig staande is gehouden. Het claimakkoord met Duitsland uit 2017 is niet langer van kracht waardoor er geen sprake was van rechtmatig verblijf en eiser dan ook ten onrechte op grond van artikel 50a, van de Vw 2000 staande is gehouden.
2.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van staande houding blijkt dat eiser volgens verweerder staande gehouden kon worden in verband met een Dublin claim. Uit het proces-verbaal van ophouding volgt dat onderzoek in systemen en registers een Eurodacregistratie onder nummer Sl110601 van 3 mei 2019 heeft opgeleverd. Gelet hierop kon verweerder er vanuit gaan dat eiser als Dublinclaimant rechtmatig verblijf had en staande gehouden en opgehouden kon worden op grond van artikel 50a, van de Vw 2000.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Verweerder heeft ter zitting zware grond 3i en lichte grond 4b laten vallen.
4. De rechtbank is van oordeel dat er ten tijde van de inbewaringstelling een aanknopingspunt bestond dat eiser onder de Dublinverordening viel. Uit de bewaringsmaatregel blijkt dat verweerder er zich bewust van was dat er een nieuwe Dublinclaim diende te komen (zie de motivering bij grond 3b). Verweerder heeft na de inbewaringstelling ook daadwerkelijk bij Slovenië een Dublinclaim ingediend.
4.1.
De zware gronden (3a) en (3b), zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser is zonder de benodigde reisdocumenten Nederland ingereisd en hij heeft zich in 2017 aan het toezicht onttrokken. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat Slovenië op 10 februari 2023 de Dublinclaim heeft afgewezen. Op 20 februari 2023 heeft verweerder gemotiveerd verzocht om heroverweging van de beslissing om het claimverzoek te weigeren. Daarbij heeft verweerder aan de Sloveense autoriteiten verzocht om binnen twee weken na ontvangst van het verzoek te reageren. Na heropening heeft verweerder aangegeven dat tot en met 10 maart 2023 geen reactie van Slovenië is ontvangen. Verweerder heeft aangegeven dat er geen aanknopingspunt meer bestaat om de Dublinverordening op eiser van toepassing te achten.
5. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 november 2018 in de zaak X. en X. tegen Nederland (ECLI:EU:C:2018:900) volgt dat wanneer de aangezochte lidstaat niet binnen de termijn van twee weken, genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening, antwoordt, de aanvullende procedure voor heroverweging definitief is beëindigd en de verzoekende lidstaat vanaf het verstrijken van die termijn verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, tenzij hij nog over de nodige tijd beschikt om binnen de in de Dublinverordening gestelde dwingende termijnen een nieuw verzoek tot over- of terugname in te dienen. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:838).
5.1.
De reactietermijn van de Sloveense autoriteiten is in de zaak van eiser geëindigd op 7 maart 2023 (vergelijk artikel 42, van de Dublinverordening). In deze zaak betekent dit dat er vanaf 8 maart 2023 geen aanknopingspunt meer bestaat dat de Dublinverordening op eiser van toepassing is en hij niet meer op die grondslag in bewaring kan. Vanaf die datum was de bewaring derhalve onrechtmatig. Nu verweerder nog niet tot opheffing van de bewaring is overgegaan ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te bevelen de bewaring op te heffen. De stelling van verweerder dat zij voornemens is om eiser op een andere grondslag in bewaring te stellen doet daar niet aan af.
6. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf 8 maart 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen redenen om de bewaring eerder dan 8 maart 2023 onrechtmatig te achten.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 3 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 3 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 300,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het verschijnen op een nadere zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 10 maart 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.