ECLI:NL:RBDHA:2023:13696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.23097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit, omdat dit besluit onverplicht en ten overvloede was genomen. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept, aangezien er eerder al een terugkeerbesluit was genomen waarbij de rechtsbescherming van eiser niet in gevaar was geweest.

Daarnaast heeft de rechtbank zich ook onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen het inreisverbod. Eiser had eerder al een inreisverbod voor dezelfde duur opgelegd gekregen, waarvan de termijn nog niet was verstreken. De rechtbank stelde vast dat het inreisverbod van 4 augustus 2023 niet op rechtsgevolg was gericht, omdat het tweede inreisverbod geen nieuw besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat eiser zich binnen de termijn van het inreisverbod weer op het grondgebied van de Europese Unie had begeven, wat leidde tot de schorsing van het inreisverbod.

De rechtbank heeft uiteindelijk verklaard zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van het beroep en heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door rechter mr. E.J. Rutten en is openbaar gemaakt, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23097

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Izat).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Terugkeerbesluit
1. De rechtbank overweegt – ambtshalve – als volgt.
1.1
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155) volgt dat de staatssecretaris het ten onrechte niet noemen van het land van terugkeer in een eerder besluit kan herstellen door alsnog een terugkeerbesluit te nemen waarin hij wel vermeldt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Uit deze uitspraak volgt ook dat een aanvullend besluit achterwege kan blijven indien uit de motivering van het eerder genomen terugkeerbesluit ondubbelzinnig blijkt dat de staatssecretaris heeft vastgesteld uit welk land de vreemdeling afkomstig is, dat hij verwachtte dat de vreemdeling naar dat land zou terugkeren en dat er in de terugkeerprocedure op geen enkel moment onduidelijkheid bestond over het land waarheen hij zou moeten terugkeren.
1.2
Een dergelijke situatie doet zich ook hier voor. Op 13 april 2022 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Hoewel in dit besluit niet expliciet is opgenomen dat eiser naar Albanië moet terugkeren, is er wel in vermeld dat eiser een paspoort van Albanië heeft en de Albanese nationaliteit. Bovendien is eiser een dag later ook daadwerkelijk teruggegaan naar Albanië. In de terugkeerprocedure bestond daarom op geen enkel moment onduidelijkheid over het land waarheen hij zou moeten terugkeren. De rechtsbescherming van eiser is op dit punt niet in gevaar geweest.
1.3
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het terugkeerbesluit van 4 augustus 2023 onverplicht en ten overvloede is genomen en geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept. Dit terugkeerbesluit is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit.
Inreisverbod
2. Eiser voert aan dat het inreisverbod van 4 augustus 2023 niet op rechtsgevolg is gericht aangezien uit het digitale dossier volgt dat al op 13 april 2022 een inreisverbod voor dezelfde duur is uitgevaardigd.
2.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een inreisverbod niet op rechtsgevolg is gericht indien verweerder tegen dezelfde vreemdeling reeds eerder een inreisverbod met dezelfde duur heeft uitgevaardigd, waarvan die duur nog niet is verstreken (zie onder meer de uitspraak van 26 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3587).
Het tweede inreisverbod is dan geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat de vreemdeling daartegen gelet op artikel 8:1 van de Awb geen beroep bij de bestuursrechter kan instellen. Nu dit toch is gebeurd, moet de bestuursrechter zich onbevoegd verklaren om van dat beroep kennis te nemen.
3. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 26 juli 2017, Ouhrami, ECLI:EU:C:2017:590, kan worden afgeleid dat een inreisverbod pas is uitgewerkt als een vreemdeling gedurende de volledige duur van het inreisverbod buiten de Europese Unie heeft verbleven. Dit betekent dat een inreisverbod niet is uitgewerkt indien een vreemdeling, nadat hij is vertrokken uit de Europese Unie, zich binnen de termijn waarvoor het is uitgevaardigd weer op het grondgebied van de Europese Unie begeeft (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:622).
3.1
Niet is in geschil dat eiser zich binnen de termijn gesteld in het inreisverbod weer op het grondgebied van Nederland en daarmee de Europese Unie heeft begeven. Eiser heeft in het gehoor verklaard dat hij op 14 of 16 juli 2023 de Europese Unie is ingereisd.
3.2
Het inreisverbod wordt geschorst als een vreemdeling in strijd met een geldend inreisverbod de Europese Unie in reist. Dit betekent dat het lopen van de termijn tijdelijk wordt onderbroken en weer verder loopt zodra die vreemdeling het grondgebied van de Europese Unie opnieuw heeft verlaten. Als een nieuw inreisverbod wordt uitgevaardigd dan wordt verweerder geacht het eerdere inreisverbod te hebben ingetrokken, ook indien het tweede inreisverbod van gelijke duur is.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het inreisverbod van 4 augustus 2023 niet op rechtsgevolg is gericht, omdat reeds op 13 april 2022 een inreisverbod met dezelfde duur aan eiser is uitgevaardigd waarvan de duur nog niet is verstreken. Het inreisverbod van 4 augustus 2023 is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het inreisverbod.
3.4
De rechtbank stelt verder vast dat eiser op 14 april 2022 is uit gereisd naar Albanië.
Bij een ononderbroken verblijf van eiser buiten het grondgebied van de Europese Unie zou het inreisverbod op 14 april 2024 eindigen.
Eiser verblijft echter sinds 14 (of 16) juli 2023 weer in de Europese Unie, zodat het inreisverbod vanaf dat moment is geschorst tot het moment dat eiser het grondgebied van de Europese Unie weer heeft verlaten. Eiser heeft het grondgebied van de Europese Unie weer verlaten op 14 augustus 2023, want hij is op die dag vertrokken naar Albanië met de hulp van het International Migration Office (IOM), waarna de maatregel van bewaring is opgeheven.
Na deze periode herleeft het inreisverbod weer en de einddatum van het inreisverbod wordt verlengd met de periode dat het inreisverbod geschorst is geweest. Dit betekent dat de einddatum van het eerdere inreisverbod (te weten: 14 april 2024) wordt verlengd met 32 dagen (te weten: de periode van 14 juli 2023 tot en met 14 augustus 2023), zodat in dit geval voor eiser geldt dat de einddatum van het inreisverbod 16 mei 2024 is.
4. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
N.R.R. Pahladsingh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.