ECLI:NL:RBDHA:2023:13687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.20310 en NL23.20311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Colombiaanse eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, beroep gegrond met instandlating van rechtsgevolgen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Colombiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1989, heeft op 25 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 9 juli 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 3 augustus 2023. Eiser stelt dat hij in 2018 door leden van de FARC is benaderd voor rekrutering, wat hem heeft doen besluiten om met zijn gezin naar Bogota te verhuizen. Hij betoogt dat de afwijzing van zijn asielaanvraag onterecht is, omdat zijn vrees voor vervolging door de FARC niet is erkend als relevant element door verweerder.

De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de rekrutering door de FARC en de daaropvolgende vlucht van eiser naar Bogota relevante elementen zijn die in de besluitvorming hadden moeten worden betrokken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, met uitzondering van de opgelegde vertrektermijn en het inreisverbod. Eiser krijgt een vertrektermijn van vier weken. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.20310 en NL23.20311
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser/verzoeker],V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Hij heeft op 25 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 9 juli 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 2 januari 2018 is aangehouden bij een illegale wegblokkade door twee FARC leden die geprobeerd hebben hem te rekruteren. Toen eiser aangaf met familie te willen overleggen hebben de FARC leden hem laten gaan maar dreigden hem bij een tweede ontmoeting gedwongen mee te nemen. Eiser is meteen na dit incident met zijn gezin naar Bogota vertrokken. Op 24 juni 2023 is eiser uit Bogota vertrokken omdat de situatie aldaar steeds onveiliger werd nadat in juni 2022 ex-guerilla lid Petro Gustavo werd verkozen tot president.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevante element:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig gevonden.
4. Verweerder meent dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag omdat de vrees van eiser om gerekruteerd te worden door de FARC niet te herleiden is tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder meent ook dat eiser bij terugkeer naar Colombia geen reëel risico loopt op ernstige schade. Door verweerder wordt niet in twijfel getrokken dat eiser is benaderd door de FARC en vervolgens zijn woonplaats heeft verlaten. Het wordt niet geloofwaardig gevonden dat deze gebeurtenissen de directe aanleiding zijn geweest voor het vertrek van eiser uit Colombia. Daartoe wordt overwogen dat eiser slechts één keer is benaderd door de FARC en vervolgens pas vijf jaar later uit Colombia is vertrokken. In de tussentijd zijn vrienden en familie van eiser niet door de FARC benaderd en heeft eiser probleemloos in de openbaarheid kunnen werken en leven in Bogota. Verder heeft eiser tegenstrijdig verklaard over zijn gevoel van veiligheid in Bogota. Verweerder maakt hieruit op dat de vrees voor de FARC niet aannemelijk is. Eiser meent dat het te gevaarlijk werd in Bogota nadat ex-guerilla strijder Gustavo Petro tot president werd verkozen maar heeft niet geconcretiseerd welke problemen hij persoonlijk heeft ondervonden als gevolg van deze machtsverschuiving. Eiser heeft in de gehoren slechts verwezen naar de algemene situatie in Bogota. Ook wordt door verweerder opgemerkt dat eiser geen bescherming heeft gezocht bij de Colombiaanse autoriteiten terwijl in de Vreemdelingencirculaire staat dat de Colombiaanse autoriteiten in het algemeen bescherming bieden. [1] Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond gevonden omdat eiser bij de aanvraag en tijdens de gehoren alleen kwesties genoemd heeft die niet relevant zijn bij de vraag of hij recht heeft op een asielvergunning.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Volgens eiser had verweerder de aanvraag niet mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat er naast de identiteit en nationaliteit van eiser geen sprake is van andere relevante elementen. Eiser stelt wel degelijk gegronde redenen te hebben om te vrezen voor vervolging en een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] Hij is weliswaar aan rekrutering ontkomen maar was gedwongen om zijn woonplaats te verlaten en te vertrekken naar Bogota waar hij geen normaal leven kon leiden. Hij heeft zich in Bogota gemeld bij een slachtofferorganisatie en is erkend als slachtoffer. Ter onderbouwing heeft eiser drie verklaringen van de slachtofferorganisatie overgelegd waaruit blijkt dat hij en zijn gezin zijn erkend als slachtoffers van de FARC. Eiser huurde geen woning, maar verbleef in goedkope hotels, waar hij zich niet hoefde te registreren en werkte als zelfstandige in de bouw, waardoor hij moeilijk te traceren was. Hij kon daardoor geen normaal leven leiden met zijn gezin wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat zijn vrouw hem met de kinderen heeft verlaten. Eiser betwist daarom het standpunt van verweerder dat hij probleemloos in de openbaarheid heeft kunnen leven in Bogota. In dit verband verwijst eiser ook naar het Algemeen Ambtsbericht over Colombia van maart 2022 waaruit blijkt dat veel ex-guerilla strijders vermoord worden als ze weigeren de wapens weer op te pakken. Volgens eiser oefende de FARC geen druk uit op de familie van eiser omdat de twee dorpsgenoten die hem hadden aangehouden en wilden rekruteren in 2018 zijn geëxecuteerd. Over de tegenstrijdige verklaring over zijn gevoel van veiligheid in Bogota verklaart eiser dat hij zich niet geheel veilig voelde in Bogota maar dat het gevoel van onveiligheid toenam toen ex-guerilla lid Petro Gustavo in juni 2022 tot president werd verkozen en ex-guerilla’s in overheidsfuncties werden benoemd. Volgens eiser nam als gevolg van deze gebeurtenis het aantal moorden toe in Bogota. Ter onderbouwing verwijst hij naar de cijfers die worden gepresenteerd in een bericht van IACHR van maart 2022. Dat eiser in het verleden slachtoffer is geworden van vervolging is volgens hem een sterke indicatie dat hij nog steeds gevaar loopt. Eiser zegt verder dat hij zich nooit tot de politie heeft gewend omdat hij vreesde de aandacht op zich te vestigen en zo meer risico te lopen.
Wat vindt verweerder in beroep?
6. In het verweerschrift komt verweerder tot de conclusie dat het besluit ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. De aanvraag had niet afgewezen mogen worden als kennelijk ongegrond omdat de rekrutering door de FARC in 2018, de daaropvolgende vlucht naar Bogota en het besluit Colombia te verlaten, als relevant element had moeten worden betrokken in de besluitvorming. Als gevolg hiervan heeft eiser ten onrechte in de grensprocedure verbleven. Er wordt door verweerder een vertrektermijn van vier weken gegund en het inreisverbod komt te vervallen. Gelet op het voorgaande komt verweerder tot de conclusie dat het beroep gegrond is, maar verzoekt de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten gelet op het volgende. De problemen die eiser in 2018 heeft gehad met de FARC zijn weliswaar niet benoemd als relevant element maar het incident wordt wel geloofwaardig gevonden en is op zwaarwegendheid beoordeeld. Uit de besluitvorming volgt dat het geloofwaardig gevonden element niet raakt aan het Vluchtelingenverdrag en ook geen schending van artikel 3 van het EVRM betekent. Verweerder stelt dan ook dat de afwijzing van de asielaanvraag rechtens juist is. De beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd doen hier volgens verweerder niet aan af. De slachtofferverklaringen die eiser heeft overgelegd weerleggen niet wat door verweerder is overwogen in de beschikking. Namelijk dat eiser zich nooit heeft gewend tot de autoriteiten, vijf jaar probleemloos heeft kunnen werken en leven in Bogota en geen persoonlijke problemen meer heeft ondervonden sinds het incident, ook niet na het aantreden van president Gustavo Petro. De passages uit het ambtsbericht Colombia van maart 2022 waar eiser naar verwijst hebben betrekking op voormalige FARC leden. Nu eiser geen voormalig FARC lid is of onder een andere kwetsbare groep valt die in het ambtsbericht wordt genoemd is niet aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft of extra kwetsbaar is. Verweerder volgt de stelling van eiser niet dat er nooit druk is uitgeoefend op zijn familie omdat de twee dorpsgenoten die hem aanhielden bij de wegblokkade zijn familie niet kenden en zij geëxecuteerd zijn toen zij hem hebben laten gaan. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij uit een klein dorp komt, het is daarom onwaarschijnlijk dat zij eiser wel kenden maar zijn familie niet. Bovendien heeft eiser geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van de executie van de twee dorpsgenoten. Tot slot leidt de verwijzing naar het rapport van IACHR van 7 maart 2022 volgens verweerder niet tot een ander standpunt omdat eiser niet afkomstig is uit één van de departementen of onder één van de slachtoffergroepen valt die in het rapport worden genoemd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Kennelijk ongegrond
7. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat verweerder eisers asielaanvraag niet heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is daarom gegrond.
8. Omdat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft verweerder eiser ook ten onrechte een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat de vertrektermijn, overeenkomstig artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, vier weken bedraagt en dat deze termijn aanvangt op de dag na de datum van verzending van een afschrift van deze uitspraak aan partijen. [3]
9. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat een asielbesluit in zijn geheel vernietigd dient te worden als het standpunt van verweerder dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, niet in stand kan blijven. [4] Wanneer de rechtbank van oordeel is dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat er geen grond bestaat voor het verlenen van een asielvergunning, kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. [5] Daarom zal de rechtbank hier nu nog een oordeel over geven.
Vrees bij terugkeer
10. Niet in geschil is dat eiser door de FARC is benaderd voor rekrutering en dat hij zijn woonplaats heeft verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de vrees van eiser voor gedwongen rekrutering door de FARC bij terugkeer niet aannemelijk is. Verweerder heeft in zijn beoordeling mogen betrekken dat eiser één keer is benaderd door de FARC en vervolgens pas vijf jaar na dit incident is vertrokken uit Colombia. Verweerder heeft het daarnaast opmerkelijk mogen vinden dat eisers familie niet door de FARC is benaderd nu mag worden verwacht dat de FARC via zijn familie druk op eiser probeert uit te oefenen. De verklaring van eiser dat de twee dorpsgenoten die hem in 2018 hebben aangehouden zijn geëxecuteerd, heeft hij niet onderbouwd met bewijsstukken. Wat betreft de slachtofferverklaring heeft verweerder mogen opmerken dat het niet vreemd is dat eiser deze verklaring heeft kunnen verkrijgen nu de FARC actief is geweest in Valle de Cauca, het gebied waar eiser woonde. De tweede vertaalde slachtofferverklaring die door eiser in de beroepsfase is overgelegd leidt niet tot een ander oordeel omdat hier geen nieuwe informatie uit blijkt. Verweerder heeft ook mogen tegenwerpen dat eiser de bescherming van de Colombiaanse autoriteiten niet heeft ingeroepen nu dit volgens het huidige beleid in beginsel wel mogelijk is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn specifieke geval niet het geval is. Eiser heeft aangevoerd dat de toenemende onveiligheid in Bogota na het aantreden van president Petro Gustavo de directe reden is geweest voor zijn vertrek uit Colombia maar hij heeft dit slechts onderbouwd met informatie over de algemene situatie in Bogota. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiser niet concreet heeft gemaakt wat deze gebeurtenis heeft betekend voor eisers persoonlijke situatie. Bovendien is de algemene informatie waar eiser naar verwijst niet op hem van toepassing. Eiser valt niet onder een van de genoemde kwetsbare groepen en is niet afkomstig uit één van de regio’s die in het IACHR rapport worden genoemd. De informatie uit het Algemeen Ambtsbericht over Colombia van maart 2022 heeft betrekking op ex-FARC strijders. Er is weliswaar geprobeerd om eiser te rekruteren maar hij heeft zich nooit aangesloten bij de FARC. Een beroep op deze bronnen kan dan ook niet slagen.

Conclusie en gevolgen

11. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder heeft wel kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zullen daarom in stand worden gelaten, met uitzondering van het onthouden van een vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod.
12. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,-. [6]
13. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten, met uitzondering van het onthouden van een vertrektermijn en het opgelegde inreisverbod;
  • bepaalt dat de vertrektermijn vier weken bedraagt met ingang van de dag na de datum van verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie paragraaf C7/10.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Hierbij geeft de rechtbank toepassing aan artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie de uitspaak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2999.
5.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
6.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.