In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Colombiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1989, heeft op 25 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 9 juli 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 3 augustus 2023. Eiser stelt dat hij in 2018 door leden van de FARC is benaderd voor rekrutering, wat hem heeft doen besluiten om met zijn gezin naar Bogota te verhuizen. Hij betoogt dat de afwijzing van zijn asielaanvraag onterecht is, omdat zijn vrees voor vervolging door de FARC niet is erkend als relevant element door verweerder.
De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de rekrutering door de FARC en de daaropvolgende vlucht van eiser naar Bogota relevante elementen zijn die in de besluitvorming hadden moeten worden betrokken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, met uitzondering van de opgelegde vertrektermijn en het inreisverbod. Eiser krijgt een vertrektermijn van vier weken. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.