ECLI:NL:RBDHA:2023:13658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/3010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering in het kader van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, die sinds 18 maart 2016 een WIA-uitkering ontvangt, en het UWV. Het UWV had op 7 oktober 2021 besloten om de WIA-uitkering van eiser over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 te herzien en een bedrag van € 8.075,08 terug te vorderen. Na bezwaar van eiser werd dit bedrag aangepast naar € 7.449,61. Eiser was het niet eens met de terugvordering en stelde dat er dringende redenen waren om van herziening en terugvordering af te zien, vooral vanwege de gevolgen van de coronamaatregelen die zijn inkomsten als zelfstandige hadden aangetast.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had herzien en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank benadrukte dat de lockdown niet als een incidenteel geval kan worden aangemerkt, omdat deze veel mensen raakte. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en financiële consequenties voor hem had. De rechtbank volgde het UWV in zijn standpunt dat het aan de wetgever is om de regelgeving aan te passen en dat het UWV binnen de grenzen van de wet moet opereren.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten of schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De uitspraak werd gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3010

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Grasmeijer).

Inleiding

Met het besluit van 7 oktober 2021 heeft het UWV de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiser over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 herzien en € 8.075,08 bruto als onverschuldigde betaling van eiser teruggevorderd.
Met de beslissing op bezwaar van 1 april 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het terug te vorderen bedrag is aangepast naar
€ 7.449,61.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 31 juli 2023.

Wat ging aan deze procedure vooraf?

1. Eiser ontvangt sinds 18 maart 2016 een WIA-uitkering. Daarnaast werkt eiser als zelfstandige. Naar aanleiding van informatie van de Belastingdienst over de inkomsten van eiser heeft het UWV de uitkering van eiser over het jaar 2020 vastgesteld. Het UWV heeft vastgesteld dat eiser over het jaar 2020 te veel voorschot heeft ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV?

2. Het UWV vindt dat eiser over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 € 7.449,61 te veel WIA-uitkering heeft ontvangen. Eiser moet dat bedrag daarom terugbetalen. Volgens het UWV is er geen sprake van een dringende reden om van herziening en terugvordering af te zien.

Wat vindt eiser?

3. Eiser is het niet eens met het UWV. Allereerst verzoekt eiser de rechtbank zijn bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser kan zich vinden in het deel van de beslissing waarin de terugvordering over de maand januari 2020 ongedaan wordt gemaakt. Met het deel van de beslissing waarin de terugvordering van de WIA-uitkering in stand wordt gelaten, is eiser het niet eens. Eiser is van mening dat de terugvordering, gelet op alle omstandigheden van het geval, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. In 2020 was er sprake van een uitzonderlijke situatie vanwege de corona lockdown. Vanwege deze overheidsbeslissing kon eiser zijn werkzaamheden niet uitvoeren. Eiser benadrukt dat het ging om een plotselinge en langdurige periode van lockdown, met het direct wegvallen van inkomsten als gevolg. Eiser wijst op de knelpuntenbrief van 3 juni 2021, waarin het UWV constateert dat wetgeving uitkeringsgerechtigden (onevenredig) zwaar kan raken in hun individuele inkomenssituatie. Doordat zijn inkomen als zelfstandige wegviel en hij getroffen werd door een forse terugvordering, is eiser door de wet- en regelgeving zwaar getroffen. Zijn loonaanvullingsuitkering werd immers omgezet naar een vervolguitkering, omdat hij een langere periode niet voldeed aan de inkomenseis. Dit heeft geleid tot de terugvordering van uiteindelijk € 7.449,61. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank te bepalen dat het UWV de wettelijke rente aan hem dient te vergoeden.

Wat vindt de rechtbank?

4. De vraag is of het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser heeft herzien en heeft beslist dat eiser een deel van zijn WIA-uitkering moet terugbetalen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
5. De rechtbank vindt dat het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser heeft herzien en heeft beslist dat eiser een deel van zijn WIA-uitkering moet terugbetalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Herziening en terugvordering van de WIA-uitkering
7. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering een belastend besluit is waarbij het aan het bestuursorgaan (in dit geval het UWV) is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Daarbij heeft het UWV de bewijslast ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om over te gaan tot herziening en terugvordering van de uitkering over de genoemde periode.

Dringende redenen

8. Het UWV is op grond van de artikelen 76 en 77 van de Wet WIA in beginsel verplicht de WIA-uitkering te herzien en de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering terug te vorderen naar aanleiding van de gegevens van de Belastingdienst. Slechts indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die terugvordering voor een verzekerde heeft. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en welke een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt.
9. Eiser voert aan dat in 2020 sprake was van een uitzonderlijke situatie vanwege de lockdown. De rechtbank begrijpt dit zo dat er volgens eiser dringende redenen zijn om van herziening en terugvordering af te zien. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare sociale en financiële consequenties. Ook is er volgens de rechtbank geen sprake van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. De lockdown kan niet worden aangemerkt als een incidenteel geval waarbij iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, omdat de lockdown heel veel mensen raakte. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien.
Redelijkheid en billijkheid van de regelgeving
10. Eiser voert aan dat de terugvordering in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en dat hij door de wet- en regelgeving zwaar is getroffen. Het UWV wijst in het verweerschrift op vragen die door het UWV gesteld zijn met betrekking tot de gevolgen van de coronapandemie aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de antwoorden van de minister daarop. Het UWV maakt daaruit op dat de wetgever ervan op de hoogte was dat WIA-gerechtigden ook geraakt (zouden kunnen) worden door de coronacrisis en dat de wetgever van oordeel was dat er geen aanleiding was om aanvullende regelingen te treffen op dit punt. Ook wijst het UWV op de knelpuntenbrief 2022 met betrekking tot hardheden in de Wet WIA. Volgens het UWV is het aan de wetgever om de wettelijke regeling aan te passen. Het UWV geeft aan de gevolgen van de coronacrisis voor WIA-gerechtigden aangekaart te hebben bij de wetgever, maar ook een uitvoeringsorganisatie te zijn die binnen de grenzen van de wet moet opereren. De rechtbank kan het UWV hierin volgen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser is getroffen door de wet- en regelgeving, is de rechtbank van oordeel dat het UWV rechtmatig gehandeld heeft.

Conclusie en gevolgen

11. Het UWV heeft terecht over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 de WIA-uitkering van eiser herzien en een deel daarvan teruggevorderd.
12. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed. Omdat het beroep ongegrond is wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding, in de vorm van wettelijke rente af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon , griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:707.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:234.