ECLI:NL:RBDHA:2023:13652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.15920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn echtgenote en minderjarige kinderen. Eiser heeft zijn aanvraag op 25 september 2022 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 diende verweerder binnen 90 dagen een besluit te nemen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste datum voor een besluit 25 maart 2023 was. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 6 april 2023 in gebreke gesteld en op 30 mei 2023 beroep ingesteld, wat tijdig bleek te zijn.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. Eiser heeft verzocht om de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. De rechtbank heeft verweerder een termijn van twintig weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen, gezien de bijzondere omstandigheden van de aanvraag om gezinshereniging.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442,- aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15920

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. el Razouki).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan zijn echtgenote en minderjarige kinderen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiser heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op het door eiser ondertekende formulier, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eiser zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 25 september 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 25 maart 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 6 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 30 mei 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Eiser verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Daarnaast verzoekt eiser de rechtbank te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt van €100,- voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden met een maximum van €7500,-. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en dit blijkt ook uit het verweerschrift. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. In het geval van eiser heeft verweerder gelet op het verweerschrift nog nadere informatie nodig van eiser en afhankelijk daarvan wordt beoordeeld of nog nader onderzoek nodig is. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
8. Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiser € 1.442,- aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442,- (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.