ECLI:NL:RBDHA:2023:13652
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn echtgenote en minderjarige kinderen. Eiser heeft zijn aanvraag op 25 september 2022 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 diende verweerder binnen 90 dagen een besluit te nemen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste datum voor een besluit 25 maart 2023 was. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 6 april 2023 in gebreke gesteld en op 30 mei 2023 beroep ingesteld, wat tijdig bleek te zijn.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. Eiser heeft verzocht om de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. De rechtbank heeft verweerder een termijn van twintig weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen, gezien de bijzondere omstandigheden van de aanvraag om gezinshereniging.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442,- aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.