ECLI:NL:RBDHA:2023:13571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.23712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die in Nederland internationale bescherming heeft aangevraagd, betwistte de rechtmatigheid van zijn bewaring, stellende dat deze vanaf het begin onrechtmatig was. Hij verwees naar een door de Spaanse autoriteiten afgewezen Dublinclaim, en stelde dat Spanje niet verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag omdat hij daar nooit een asielverzoek had ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser onder de in artikel 59a van de Vreemdelingenwet genoemde categorie vreemdelingen valt, en dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet onrechtmatig was, en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank overwoog dat de gronden voor bewaring, zowel zwaar als licht, voldoende waren om aan te nemen dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23712

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 25 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen en heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
1.2.
Verweerder heeft ter zitting lichte grond 4e laten vallen.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Grondslag
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest en verwijst daarbij naar het door de Spaanse autoriteiten afgewezen Dublinclaim. Volgens eiser was een afwijzing van een dergelijk verzoek evident nu eiser, na de eerste overdracht aan Spanje, nooit een asielverzoek heeft ingediend in Spanje. Bij gebrek aan een dergelijk verzoek was reeds duidelijk was dat Spanje niet verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser en had laatstgenoemde derhalve niet op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring kunnen worden gesteld.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft op 18 oktober 2022 om internationale bescherming gevraagd in Nederland. Nederland heeft daarop een overnameverzoek bij Spanje ingediend. Spanje heeft dat verzoek geaccepteerd. Door het accepteren van het overnameverzoek is Spanje verantwoordelijk voor het behandelen van eisers verzoek om internationale bescherming (artikel 18, tweede lid van de Dublinverordening). Eiser is in mei 2023 overgedragen aan Spanje. Op 9 augustus 2023 is eiser strafrechtelijk aangehouden in Nederland. Op 14 augustus 2023 heeft Nederland een Dublinclaim bij Spanje ingediend. Spanje heeft de Dublinclaim op 24 augustus 2023 afgewezen. Volgens Spanje is er geen sprake van een terugnamesituatie omdat eiser na overdracht aan Spanje het land heeft verlaten zonder asiel aan te vragen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent de handelswijze van Spanje niet dat er van meet af aan, of op enig moment voorafgaand aan de opheffing, geen concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Door het accepteren van het overnameverzoek staat de verantwoordelijkheid van Spanje voor het behandelen van het door eiser destijds in Nederland ingediende verzoek om internationale bescherming vast. Dat eiser zijn verzoek in Spanje niet heeft doorgezet doet hier niet aan af. Spanje zou op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c van de Dublinverordening eiser dienen terug te nemen. De rechtbank concludeert dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen.
Gronden
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 4c en 4e aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van grond 3d daarom onbesproken.
4.1.
Eiser heeft nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning immers niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a) en heeft eiser geen mededeling gedaan van zijn onrechtmatige verblijf (3b). Betreffende de lichte gronden stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft nu eiser niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en dit ook heeft verklaard (4c). Ook is duidelijk dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan nu hij te kennen heeft gegeven geen geld te hebben (4d). Verweerder heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil meewerken aan zijn overdracht, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verweerder de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is verdisconteerd dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij en dat eiser in bewaring toegang heeft tot gespecialiseerde zorg.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
Voortvarend werken aan de overdracht
6. Verweerder heeft op dag 1 van de bewaring een eerste overdrachtshandeling verricht, namelijk het versturen van een Dublinclaim naar de Spaanse autoriteiten. Daarbij is op dag 3 van de bewaring een vertrekgesprek gevoerd met eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op overdracht
7. Nu eiser onder de Dublingrondslag viel, verweerder voortvarend aan de overdracht werkte en de rechtbank anderzijds geen aanknopingspunten heeft dat gedurende de inbewaringstelling reeds duidelijk was dat overdracht uiteindelijk niet zou plaatsvinden heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat zicht op overdracht op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.
Conclusie
8. Concluderend ziet de rechtbank ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Hetgeen namens eiseres verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.