ECLI:NL:RBDHA:2023:13516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
NL23.24580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting naar Marokko en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 23 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, omdat het proces voor de afgifte van laissez-passer (lp) stroef verliep en de doorlooptijden lang waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er in algemene zin zicht op uitzetting naar Marokko is, zoals eerder bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de gegevens over de afgifte van lp's in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 juli 2023 in overweging genomen, waaruit bleek dat er in die periode 276 lp-aanvragen zijn ingediend en 80 lp's zijn verstrekt. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat in het geval van eiser geen zicht op uitzetting naar Marokko zou bestaan. Eiser's argumenten over zijn rechtmatig verblijf in Nederland en Italië werden verworpen, omdat deze niet onderbouwd waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24580

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.J. Bentaieb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld en toegelicht dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de gronden niet betwist en evenmin dat deze gronden de conclusie rechtvaardigen dat een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.. Deze gronden kunnen – ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is [1] – de maatregel van bewaring dragen.
3. Ter zitting is namens eiser aangevoerd dat de enige beroepsgrond is dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko omdat het lp-proces zeer stroef verloopt en de doorlooptijden lang zijn. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting aangegeven dat zij momenteel zes cliënten bijstaat die al langer dan zes maanden in bewaring zitten zonder dat er een lp is afgegeven.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt op dat in de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022 [2] is geoordeeld dat in algemene zin sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. De Afdeling heeft ook recentelijk (bij uitspraak van 8 augustus 2023) nogmaals bevestigd dat in algemene zin sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko [3] . De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Daarbij betrekt de rechtbank tevens de gegevens over de afgifte van lp’s in de periode 1 januari 2023 tot en met 31 juli 2023, die verweerder heeft verstrekt tijdens de zitting. Hieruit blijkt dat er in die periode 276 lp-aanvragen zijn ingediend bij de autoriteiten van Marokko, dat er 117 nationaliteitsbevestigingen zijn afgegeven, dat er 80 lp’s zijn verstrekt en dat er 51 gedwongen uitzettingen met behulp van een lp hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. De stelling van eiser dat het lp-proces stroef verloopt en dat de doorlooptijden lang zijn – aangezien eisers gemachtigde momenteel zes cliënten bijstaat die al langer dan zes maanden in bewaring verblijven – leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang – zoals verweerder ter zitting ook heeft aangegeven – dat de duur van een lp-traject afhankelijk is van meerdere factoren en dat de duur aanzienlijk verkort kan worden als de betrokken vreemdeling meewerkt aan terugkeer naar Marokko.
5. Wat betreft het zicht op uitzetting naar Marokko in eisers individuele geval overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gedingstukken blijkt dat op 1 september 2023 de lp-aanvraag ten behoeve van eiser door verweerder is doorgezet naar het Marokkaanse consulaat in Rotterdam. De lp-aanvraag loopt daarmee pas enkele dagen. Verweerder is momenteel in afwachting van een reactie van de Marokkaanse autoriteiten, terwijl er geen signalen zijn van de Marokkaanse autoriteiten dat geen resultaat te verwachten valt. Er kan dan ook niet worden gezegd dat in het geval van eiser zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt.
6. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland, maar uit het besluit van 21 juli 2023 waarin eisers asielaanvraag buiten behandeling is gesteld en hem een terugkeerbesluit is opgelegd blijkt dat dit niet juist is. Ook de stelling van eiser ter zitting dat hij rechtmatig verblijf heeft in Italië kan hem niet baten, nu deze stelling niet is onderbouwd en ook evenmin steun vindt in de gedingstukken.
7. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Met inachtneming van de ambtshalve toetsing ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 6 september 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:858