ECLI:NL:RBDHA:2023:13444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
22-7333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een horeca-inrichting op grond van artikel 13b van de Opiumwet, beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-eigenaar en de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 23 juni 2022 besloten om de horeca-inrichting van eiser voor de duur van drie maanden te sluiten, omdat er bij een politiecontrole op 26 mei 2022 meerdere bij de politie bekende drugsdealers en een handelshoeveelheid drugs in het café waren aangetroffen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester handhaafde zijn beslissing. Tijdens de zitting op 25 juli 2023, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd het beroep behandeld. Eiser voerde aan dat hij veel inspanningen had verricht om drugsdealers uit zijn café te weren en dat de sluiting onevenredig was, omdat hij het café vrijwillig voor twee weken had gesloten.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de horeca-inrichting te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs. De rechtbank benadrukte dat de burgemeester niet verplicht was om een persoonlijk verwijt aan eiser te maken om tot sluiting over te gaan. De rechtbank vond de sluiting noodzakelijk en evenredig voor de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat de sluiting niet het gewenste effect zou hebben en de rechtbank oordeelde dat het algemeen belang zwaarder woog dan het persoonlijk belang van eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Ripken),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Alonso).

Inleiding

1. Bij besluit van 23 juni 2022 heeft verweerder de horeca-inrichting van eiser voor de duur van 3 maanden gesloten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting met behulp van een beeldverbinding behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was de zoon van eiser, [naam] , aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft een alcoholhoudende horeca-inrichting (het café) in het perceel [adres] [nummer] in [plaats] . Verweerder heeft het café gesloten [1] , omdat op 26 mei 2022 bij een controle door de politie in de horeca-inrichting meerdere bij de politie bekende drugsdealers en ook een handelshoeveelheid drugs [2] zijn aangetroffen. In het politierapport van 6 juni 2022 zijn daarnaast meldingen opgenomen van verschillende incidenten die zien op overlast en drugshandel in en rond het café in 2022. Met het oog op de bescherming van de openbare orde heeft verweerder besloten het café voor drie maanden te sluiten.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser heeft veel inspanningen verricht om drugsdealers uit zijn café en de omliggende buurt te weren. Aan de politierapporten die ten basis liggen aan het besluit kan getwijfeld worden, nu deze niet daadwerkelijk bewijzen dat in het café van eiser gedeald werd. De sluiting van het café raakt eiser in zijn primaire inkomen en tast zijn goede naam aan. Daarnaast is het bestreden besluit onevenredig. De sluiting van het café zal niet het gewenste effect hebben en het probleem enkel verplaatsen. In samenspraak met gemachtigde van verweerder heeft eiser het café vrijwillig voor de duur van twee weken gesloten. Het besluit om het café hierna alsnog te sluiten is daarom in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bevoegdheid tot sluiting
4. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geeft verweerder de bevoegdheid om een lokaal te sluiten als daar drugs wordt gevonden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder, als sprake is van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs, er van uit mag gaan dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [3] Uit het mutatierapport van 28 mei 2022 en het proces-verbaal van 26 mei, die beide toezien op de politiecontrole van 26 mei 2022, volgt dat van een dergelijke hoeveelheid hard- en softdrugs sprake was in het café. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. [4] Ook aan mutatierapport kan niet bij een enkele betwisting worden voorbijgegaan. [5] Verweerder was op basis van de bevindingen in het mutatierapport van 28 mei 2022 en proces-verbaal van 26 mei 2022 bevoegd het café te sluiten. De stelling van eiser dat enkele eerdere politierapporten met betrekking tot het café twijfelachtig zijn, maakt niet dat verweerder niet mocht uitgaan de rapporten die toezagen op de politiecontrole van 26 mei 2022. Verweerder mocht op basis van deze rapporten aannemen dat sprake was van een handelshoeveelheid drugs in het café. De bevoegdheid tot sluiting vereist verder niet dat eiser een persoonlijk verwijt betreffende de handelshoeveelheid drugs in het café kan worden gemaakt. [6]
Noodzaak en evenredigheid van de sluiting
5. Verweerder heeft de sluiting noodzakelijk en evenredig mogen vinden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De gevonden handelshoeveelheid drugs maakt volgens de hoogste bestuursrechter dat mag worden aangenomen dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. [7] Dit levert op zichzelf al een belang bij de sluiting. Dat eiser vóór de sluiting het café vrijwillig twee weken heeft gesloten, maakt niet dat de sluiting niet meer noodzakelijk was. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de sluiting niet het gewenste effect zou hebben. Verweerder kon de sluiting noodzakelijk achten om de openbare orde te herstellen, nieuwe aantasting van de openbare orde te voorkomen en de naamsbekendheid van het café als locatie waar drugs aanwezig zijn en het gevoel van onveiligheid van de omwonenden ongedaan te maken. Het algemeen belang en de inbreuk op de openbare orde heeft verweerder hier zwaarder mogen wegen dan het persoonlijk belang van eiser. De stelling van eiser voor het eerst ter zitting dat de drugsproblematiek in de buurt sinds de sluiting is verbeterd omdat een drugsdealer in de buurt uit zijn woning is gezet maakt dit niet anders. Verder is een sluiting van 3 maanden, in overeenstemming met het handhavingsbeleid van verweerder, een passende maatregel.
Vertrouwensbeginsel
6. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een toezegging of gedraging waaraan hij het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het café, na vrijwillige sluiting, niet alsnog gesloten zou worden door verweerder. [8] Uit de ingediende stukken blijkt enkel dat eiser hierover contact heeft gehad met de gemachtigde van verweerder. Hiermee is niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een toezegging aan de kant van verweerder. Wel heeft verweerder het gegeven dat eiser vrijwillig zijn café heeft gesloten verdisconteerd in zijn bepaling en daarmee de duur van de sluiting van het café met twee weken verminderd.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Verschoor, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
2.Twee ponypacks van 0,5 gram cocaïne, een zakje met 0,4 gram cocaïne, een zakje met 1,6 gram amfetamine, een zakje met 0,6 gram cocaïne, een blokje van 0,6 gram hasj en een zak met 15,5 gram hasj (gemengd met tabak).
3.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2933 en 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1361.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4069.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:185.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, r.o. 11.2.