ECLI:NL:RBDHA:2023:13421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
NL23.23994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek tot vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de bewaring van een verzoeker door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 31 mei 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Op 22 augustus 2023 meldde de verweerder aan de rechtbank dat de termijn van 75 dagen was verstreken zonder dat de verzoeker beroep had ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, wat werd aangemerkt als een beroep. Vervolgens heeft de verweerder op 29 augustus 2023 de bewaringsmaatregel opgeheven.

Naar aanleiding van de opheffing heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek op 1 september 2023 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat niet was gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat de opheffing van de maatregel niet betekende dat de verweerder aan het beroep tegemoet was gekomen. Daarom werd het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23994

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2023 heeft verweerder aan verzoeker de maatregel van bewaring opgelegd, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet.
Op 22 augustus 2023 heeft verweerder de rechtbank kennis gegeven van feit dat een termijn van 75 dagen is verstreken zonder dat door verzoeker beroep was ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Dit wordt aangemerkt als een beroep tegen het voortduren van de bewaring.
Bij besluit van 29 augustus 2023 heeft verweerder de bewaringsmaatregel opgeheven. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft schriftelijk op dat verzoek gereageerd.
De rechtbank heeft het verzoek op 1 september 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring is opgeheven naar aanleiding van een door hem gemaakte belangenafweging.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest. De maatregel heeft daarom kunnen voortduren tot het moment dat zij werd opgeheven. Met de opheffing van de maatregel is verweerder daarom niet aan het beroep tegemoet gekomen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. N.W. Brand, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.