In deze zaak heeft eiser op 17 mei 2021 een asielaanvraag ingediend, welke op 4 juni 2021 is afgewezen. Het beroep tegen deze afwijzing werd door de rechtbank 's-Gravenhage op 9 juli 2021 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter op 2 september 2021 het hoger beroep van eiser gegrond verklaard, de eerdere beschikking vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag te beslissen. Eiser heeft op 23 februari 2022 een brief ontvangen waarin hij werd geïnformeerd over een verlenging van de beslistermijn met negen maanden. Op 9 februari 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 13 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 418,50.