ECLI:NL:RBDHA:2023:13137
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser op 30 augustus 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 27 maart 2023 een ingebrekestelling ontvangen van eiser wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 12 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van de ingebrekestelling. De wettelijke beslistermijn voor de Staatssecretaris was in dit geval verlengd met negen maanden, waardoor de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend, aangezien de beslistermijn nog loopt. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep derhalve kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.