ECLI:NL:RBDHA:2023:13129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
NL23.12700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging voorlopig verblijf en gezinshereniging in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.J. Dijkman, had een aanvraag ingediend op 19 augustus 2021 om een mvv te verkrijgen met als doel verblijf bij haar echtgenoot, die als referent fungeert. De aanvraag werd afgewezen op 17 februari 2022, en het bezwaar daartegen werd op 31 maart 2023 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2023 heeft eiseres betoogd dat de Staatssecretaris een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en dat de belangenafweging niet correct is uitgevoerd. Eiseres stelde dat de toets onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet gelijkgesteld kan worden aan de toets onder artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Gri). De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet had mogen verwijzen naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar dat de uitspraak van 5 januari 2023 bepalend is voor de beoordeling van de zaak.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris het recht onjuist heeft toegepast door niet de vereiste belangenafweging te maken zoals voorgeschreven in artikel 17 van de Gri. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres en het vergoeden van het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 22 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12700
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C.J. Orthman).

Inleiding

Bij besluit van 17 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 19 augustus 2021 tot het verlenen van een machtiging voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij familie- of gezinslid bij [referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 31 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en referent met M. Mahassen als tolk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres en referent zijn gehuwd. Referent, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft per 17 november 2020 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij ontvangt vanaf 18 mei 2021 bijstand op grond van de Participatiewet. Op 19 augustus 2021 is een aanvraag om mvv ingediend namens eiseres (omdat de termijn van drie maanden na de asielstatus van referent is verstreken). Naar aanleiding hiervan heeft de bestreden besluitvorming plaatsgevonden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag om mvv gehandhaafd, omdat referent niet voldoet aan het zogeheten middelenvereiste en ook niet in
aanmerking komt voor vrijstelling hiervan. Ook ziet verweerder geen aanleiding voor toepassing van artikel 4:84 van de Awb. Daarnaast is de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eiseres en referent uitgevallen.
3. Hiertegen heeft eiseres in beroep aangevoerd dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de grief over het onvoldoende rekening houden met het feit dat referent erkend vluchteling is, niet bedoeld is als aparte beroepsgrond. De grief waar het om gaat is dat het onjuist is dat de toets onder artikel 8 van het EVRM overeenkomt met de toets aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Gri). Ze verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Stat (ABRvS) van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:27, r.o. 2.1. Verweerder moet volgens eiseres alsnog een belangenafweging maken zoals vereist onder artikel 17 van de Gri. Beoordeeld moet worden of het vasthouden aan het middelenvereiste zwaarder weegt dan het belang van gezinshereniging van eiseres. Gezinshereniging is namelijk het doel van de Gri. Het (economisch) belang van Nederland verliest in dit geval aan gewicht omdat verweerder zelf terecht stelt dat referent goede kansen heeft op de arbeidsmarkt. Een en ander is ten onrechte niet in de afweging betrokken.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de toetsing die eiseres op grond van de Gri voorstaat, feitelijk ook is uitgevoerd en ook is getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft geen elementen aangevoerd die niet in de afweging zijn betrokken en geen argumenten aangevoerd waaruit blijkt dat de inhoudelijke beoordeling niet aan de (Unierecht)maatstaven voldoet. Verweerder is daarom niet van zins om een aparte afweging op grond van artikel 17 van de Gri te maken.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 19 augustus 2021 een aanvraag voor een mvv heeft ingediend. Niet in geschil is dat er geen sprake is van nareis asiel. Verder staat vast dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste uit artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit en niet is betwist dat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan op grond van paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire. Daarmee wordt niet voldaan aan de nationale voorwaarden voor de gevraagde mvv.
6. Wat betreft de vervolgens gemaakte afweging stelt eiseres zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat verweerder niet had mogen verwijzen naar de uitspraak van de ABRvS van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4275, maar dat de door eiseres bedoelde uitspraak van 5 januari 2023 daarvoor bepalend is. Hierin is besloten dat voor een geval als hier waar het om huwelijkspartners gaat, verweerder niet van een toetsing aan artikel 17 van het Gri mag afzien met de reden dat hij al een belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM.
De huwelijkspartner kan rechten ontlenen aan de Gri en de belangenafweging kan volgens artikel 17 van de Gri voor zo’n vreemdeling gunstiger zijn dan de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat ook voor de toetsing aan het nationale recht, waaronder verweerders beleid. De Gri verplicht de lidstaten namelijk om in de door de richtlijn vastgestelde gevallen aan kerngezinsleden gezinshereniging toe te staan en een lidstaat mag een aanvraag alleen afwijzen op grond van artikel 16 van de Gri. Bij zo’n afwijzing moet een beslisautoriteit een belangenafweging maken volgens artikel 17 van de Gri. Daartegenover staat dat verdragsstaten op grond van artikel 8 van het EVRM een beoordelingsmarge hebben om gezinshereniging toe te staan en daartoe vaak pas verplicht zijn bij bijzondere omstandigheden.
In concreto betekent dit voor dit geval onder meer dat verweerder niet kon volstaan met de toetsing of van het middelenvereiste moest worden afgeweken, maar dat de volledige afweging moest worden gemaakt of het economisch belang van Nederland, onder de gegeven omstandigheden, waaronder begrepen de door verweerder gestelde goede kansen op de arbeidsmarkt van referent, desondanks zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij gezinshereniging. Eiseres heeft terecht gesteld dat dat in dit geval zou kunnen betekenen dat het belasten van de staatskas, wegens de goede vooruitzichten die verweerder voor referent op de arbeidsmarkt ziet, heel beperkt in omvang zou kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder die afweging alsnog maken.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het recht onjuist heeft toegepast. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 17 van de Gri.
8. Nu verweerder ter zitting geen bereidheid heeft getoond de noodzakelijke afweging alsnog te maken, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden om de motivering te herstellen. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen, binnen zes weken na verzending van deze uitspraak.
9. Verweerder moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Dit voor een bedrag van € 1.674,- voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.