ECLI:NL:RBDHA:2023:13119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
NL23.8188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door prematuur indienen

In deze zaak heeft eiseres op 1 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Op 2 maart 2023 heeft eiseres een ingebrekestelling gestuurd naar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er niet tijdig op haar aanvraag was beslist. Vervolgens heeft zij op 17 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 8 juni 2023 heeft de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres ingewilligd, met terugwerkende kracht tot 1 september 2022, geldig tot 1 september 2027. Ondanks deze inwilliging heeft eiseres aangegeven het beroep niet in te trekken.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.

De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiseres, die op 1 september 2022 is ingediend, op 1 maart 2023 zou verstrijken. Echter, door een rechtsgeldige verlenging van de beslistermijn met negen maanden, verstrijkt deze termijn pas op 1 december 2023. De ingebrekestelling van 2 maart 2023 was dus prematuur, waardoor het beroep niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding om de Staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen, aangezien de beslistermijn op het moment van het instellen van het beroep nog niet was verstreken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8188

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam]

[v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Eiseres heeft op 1 september 2022 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (hierna: de Vw 2000) ingediend.
Op 2 maart 2023 is een ingebrekestelling naar verweerder gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag.
Eiseres heeft vervolgens op 17 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Op 8 juni 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. De vergunning is verleend met ingang van 1 september 2022, geldig tot 1 september 2027.
Op 15 juni 2023 heeft eiseres aangegeven dat zij het beroep niet intrekt.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Deze termijn kan op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Bij besluit van 21 september 2022 met nummer WBV 2022/22, heeft verweerder de beslistermijn voor asielaanvragen met negen maanden verlengd voor alle aanvragen waarbij die termijn op 27 september 2022 nog niet was verstreken.
5. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom ook in deze zaak rechtsgeldig.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 1 september 2022 een asielaanvraag heeft ingediend. Dit betekent dat de initiële beslistermijn van zes maanden op 1 maart 2023 zou verstrijken. Echter, met toepassing van de rechtsgeldige verlengingstermijn van negen maanden, verstrijkt de beslistermijn pas op 1 december 2023.
Dat betekent dat de ingebrekestelling met dagtekening 2 maart 2023 en dus ontvangen vóór het verstrijken van de verlengde beslistermijn, prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Omdat de beslistermijn op de datum van het instellen van het beroep nog niet was verstreken, bestaat er geen aanleiding verweerder in de proceskosten van eiseres te veroordelen.
8. Tenzij geheel aan het beroep tegemoetgekomen wordt, heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit (artikel 6:20, derde lid, van de Awb). Omdat verweerder bij het besluit van 8 juni 2023 inwilligend op de aanvraag van eiseres heeft beslist en eiseres geen gronden tegen dit besluit heeft aangevoerd, gaat de rechtbank ervan uit dat geheel aan het beroep van eiseres is tegemoetgekomen. Dit betekent dat het beroep geen betrekking heeft op het alsnog genomen besluit.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.