In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 2 september 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker wiens recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is beëindigd. Het bestreden besluit, dat op 18 augustus 2023 is genomen, houdt in dat de verzoeker per 4 september 2023 niet langer gebruik kan maken van de rechten die hem eerder waren verleend op basis van de Richtlijn en het daarop gebaseerde Raadsbesluit. Dit besluit wordt tevens beschouwd als een terugkeerbesluit.
De verzoeker heeft op 30 augustus 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn rechten kan blijven uitoefenen totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. De voorzieningenrechter heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, zoals toegestaan onder artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overweegt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Hij verwijst naar een eerdere uitspraak van 1 september 2023, waarin een vergelijkbare zaak is behandeld. Gezien het spoedeisend belang en de betrokken belangen, heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat de verzoeker als begunstigde van de Richtlijn moet worden aangemerkt, met behoud van de eerder verleende rechten en voorzieningen tot er op het beroep is beslist. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 837,00.