In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een derdelander uit Oekraïne, had op 30 augustus 2023 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin het recht op tijdelijke bescherming per 4 september 2023 werd beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen, zodat hij gebruik kon blijven maken van de eerder verleende rechten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang en dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. De rechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Gezien de eerdere uitspraak van dezelfde voorzieningenrechter in een vergelijkbare zaak, heeft de rechter besloten dat het bestreden besluit nadere bestudering in de bodemprocedure vereist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoeker als begunstigde van de Richtlijn moet worden aangemerkt, met continuering van de verstrekte rechten tot er op het beroep is beslist.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 837,00. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.