In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een derdelander uit Oekraïne, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn recht op tijdelijke bescherming per 4 september 2023 zou beëindigen. Dit besluit was gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen, zodat hij zijn rechten op basis van de Richtlijn kon blijven uitoefenen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang en dat het besluit nadere bestudering in de bodemprocedure vereist. De rechter heeft op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 837,00, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Dit houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker als begunstigde van de Richtlijn moet worden aangemerkt, met continuering van de eerder verleende rechten en voorzieningen totdat op het beroep is beslist.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft hiermee een belangrijke stap gezet in de bescherming van de rechten van derdelanders uit Oekraïne in het kader van de tijdelijke bescherming.