ECLI:NL:RBDHA:2023:13058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
638938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenleving zonder samenlevingsovereenkomst met betrekking tot de onderwaarde van een woning en financiële vorderingen tussen ex-partners

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee ex-partners die gedurende 13 jaar een affectieve relatie hebben gehad. De man, juridisch eigenaar van de woning, vorderde van de vrouw een vergoeding voor de onderwaarde van de woning bij het einde van hun relatie in 2018. De vrouw betwistte de vordering en stelde dat er geen afspraken waren gemaakt over de verdeling van de onderwaarde van de woning. De rechtbank oordeelde dat de vrouw op basis van gemaakte afspraken gehouden was om een deel van de onderwaarde te vergoeden. De rechtbank bepaalde dat de woning opnieuw getaxeerd moest worden om de exacte onderwaarde vast te stellen. Daarnaast werden andere financiële vorderingen van beide partijen besproken, waaronder de afrekening van kosten van de huishouding, belastingaanslagen en opbrengsten van beleggingen. De rechtbank wees de vorderingen van de man en de vrouw gedeeltelijk toe en bepaalde dat de kosten van de procedure door beide partijen zelf gedragen moesten worden. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in een relatie en de gevolgen van het ontbreken van een samenlevingsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/638938 / HA ZA 22/1001
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
[de man]te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
advocaat: mr. L.C. de Jong te Woerden,
tegen
[de vrouw]te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. G.H.J. Spee te Nijmegen.
Partijen worden hierna genoemd: ‘ [de man] ’ en ‘ [de vrouw] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 november 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in incident en reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte vermeerdering van eis, met producties;
- het tussenvonnis van 24 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de brief van 1 mei 2023 namens [de vrouw] met aanvullende producties.
1.2.
Op 17 juli 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt en deze aantekeningen zijn in het procesdossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald. Dit vonnis wordt bij vervroeging uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar de zaak over gaat en wat de rechtbank beslist
2.1.
Partijen hebben gedurende 13 jaar een affectieve relatie gehad. Sinds 2008 woonden zij samen in de woning in [plaats 1] , aan het adres [adres] , waarvan [de man] juridisch enig eigenaar is (hierna: ‘de woning’). Zij hebben tijdens hun relatie geen – in een notariële akte vastgelegde – samenlevingsovereenkomst laten opstellen, noch afspraken gemaakt over een financiële afwikkeling bij een einde van hun relatie. Ondanks pogingen daartoe is het partijen niet gelukt om na hun relatiebreuk, in 2018, alsnog afspraken hierover te maken.
2.2.
[de man] meent dat [de vrouw] op basis van door partijen gemaakte afspraken gehouden is om een derde deel van de onderwaarde van de woning op de datum van uiteengaan aan hem te vergoeden. Daarnaast vordert hij een vergoeding voor de hypotheekrente die hij over het door [de vrouw] verschuldigde bedrag heeft moeten betalen. [de man] heeft daarnaast zijn eis vermeerderd door betaling te vorderen van een door hem opgestelde eindafrekening. [de vrouw] vordert in reconventie op haar beurt bedragen van [de man] , inzake de opbrengsten van beleggingen, de gezamenlijke inboedel en kosten van de huishouding.
2.3.
De rechtbank is het met [de man] eens dat partijen zijn overeengekomen dat [de vrouw] bij een einde van de relatie zou meedelen in de waardevermeerdering en -vermindering van de woning en dat daarop zou worden afgerekend bij het einde van hun relatie. Omdat [de vrouw] de taxatie die [de man] heeft laten uitvoeren voldoende gemotiveerd betwist heeft, bepaalt de rechtbank dat de woning tegen de peildatum 31 augustus 2018 opnieuw moet worden getaxeerd. De overige (geld)vorderingen over en weer zullen gedeeltelijk worden toegewezen, waardoor ten aanzien daarvan per saldo een vordering van [de vrouw] op [de man] resteert.
De woning in [plaats 1]
2.4.
Bij dagvaarding heeft [de man] een bedrag van € 81.381,59 van [de vrouw] gevorderd. Dit bedrag bestaat uit:
- een vergoeding vanwege de onderwaarde van de woning per 31 augustus 2018
(€ 63.053,33);
  • de hypotheekrente die door [de man] over dit bedrag is betaald in de periode vanaf 31 augustus 2018 tot en met 9 november 2022 (€ 16.627,98);
  • de kosten van beslaglegging (€ 294,66); en
  • de buitengerechtelijke kosten (€ 1.405,53).
2.5.
[de man] onderbouwt zijn vordering met een verwijzing naar zijn e-mail aan [de vrouw] van 8 mei 2008. In deze e-mail bevestigt [de man] afspraken tussen partijen over de verdeling van kosten en opbrengsten van de toen nieuw aangekochte woning in [plaats 1] . De afspraken zijn dezelfde dag bevestigd door [de vrouw] . De tekst van de e-mail luidt:

Hoi [de vrouw] ,
Nu we samen een woning gekocht hebben, die op mijn naam komt te staan en die gefinancieerd wordt met een hypotheek op mijn naam, hebben we nieuwe afspraken gemaakt. De nieuwe afspraak houdt in dat alle kosten en opbrengsten die samenhangen met het bezit van de woning voor een derde deel voor jouw rekening zijn en voor twee derde deel voor mijn rekening zijn. De afspraak over het huishouden blijft ongewijzigd: Alle kosten van ons gezamenlijke houshouden inclusief de kosten voor [Naam] , delen we 50/50. Meer specifiek gaat het om onderstaande afspraken.
Graag lees ik of deze mail juist verwoord is en of je het dus met me eens bent.
Groet, [de man]
samenwonen [adres]
verdeling kosten én opbrengsten [de vrouw en de man]
woning33%67%
kosten koper33%67%
hypotheek33%67%
beleggingsdepot33%67%
belegging extra hypotheekruimte33%67%
onderhoud33%67%
verbouwing33%67%
huishouden50%50%
inrichting50%50%
stoffering50%50%
tuin50%50%
alle woonlasten50%50%
kosten [Naam] 50%50%
Delen in de over- of onderwaarde
2.6.
Volgens [de man] moet uit de zinsnede “
dat alle kosten en opbrengsten die samenhangen met het bezit van de woning voor een derde deel voor jouw rekening zijn” ook worden begrepen de waardevermeerdering of -vermindering van de woning op het moment van de beëindiging van de relatie. [de man] heeft de woning op 12 oktober 2018 laten taxeren door [Makelaarskantoor] te [ plaats 3] . Uit die taxatie is gebleken dat de woning op die datum een marktwaarde van € 550.000,- vertegenwoordigde. Omdat de hypotheekschuld op de woning per 31 augustus 2018 € 790.312,- bedroeg en het beleggingsdepot een waarde had van € 51.152,-, heeft [de man] geconcludeerd dat de woning op 31 augustus 2018 een onderwaarde van € 189.160,- vertegenwoordigde. Hiervan komt volgens de afspraken tussen partijen een derde deel voor rekening van [de vrouw] , oftewel € 63.053,33.
2.7.
[de vrouw] betwist deze uitleg. Zij voert aan dat de afspraken van 8 mei 2008 uitsluitend waren bedoeld om de kosten van de huishouding en de woning te verdelen tijdens de samenwoning. Er is volgens haar geen afspraak gemaakt over de verdeling van het vermogen en dat blijkt ook niet uit de tekst van de afspraken. Dat hoefde ook niet, want de woning en daaraan gekoppelde hypotheek staat namelijk uitsluitend op naam van [de man] . Voor zover de afspraken wel zouden inhouden dat [de vrouw] mee moet delen in de vermogensvermeerdering of -vermindering van de woning, betwist zij de door [de man] aangehaalde taxatie van de woning. Deze is zonder betrokkenheid van [de vrouw] uitgevoerd en strookt niet met een eerdere schatting van de hypotheekadviseur van [de man] . [de vrouw] heeft daarnaast via Calcasa de verkoopwaarde van de woning per 30 oktober 2019 op € 754.000,- geschat, zodat dat ook niet strookt met de door [de man] gehanteerde waarde.
2.8.
Partijen verschillen dus van inzicht over hoe de op 8 mei 2008 gemaakte afspraak dient te worden uitgelegd. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de afspraak. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de gemaakte afspraak mochten toekennen en op hetgeen zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, Ermes/Haviltex). Bij de uitleg van hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen mogen ook feiten en omstandigheden worden meegewogen die zich hebben voorgedaan na het maken van de afspraak, maar een licht kunnen werpen op hetgeen eerder is overeengekomen.
2.9.
Aan de hand van deze maatstaf legt de rechtbank de afspraak tussen partijen als volgt uit. Partijen zijn het er in ieder geval over eens dat [de vrouw] tijdens de relatie zou meebetalen aan de hypotheek en de overig genoemde kosten. Vanaf het moment van uit elkaar gaan is zij bevrijd van deze verplichting. In de tekst van het e-mailbericht van 8 mei 2018 is niet expliciet vermeld of [de vrouw] meedeelt in de waardevermeerdering of -vermindering van de woning op het moment van de beëindiging van de relatie. Of de passage ‘
alle kosten en opbrengsten die samenhangen met het bezit van de woning’ ook een vergoeding voor een onder- of overwaarde van de woning bij een beëindiging omvat moet dan ook worden uitgelegd. Voor de uitleg van de afspraken tussen partijen zal de rechtbank eerst de feiten en omstandigheden voorafgaand aan het maken van de afspraak beoordelen (2.10) en daarna beoordelen welke uitleg partijen hebben gegeven aan de afspraak bij het einde van de relatie (2.11 e.v.).
2.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [de vrouw] toegelicht dat de afspraak door [de man] geïnitieerd is. Zij heeft in verband met de relatie met hem en zijn economische kennis erop vertrouwd dat het een goede constructie was. Tegelijkertijd heeft [de vrouw] verklaard dat het de ratio van de afspraak was dat partijen alles samen wilden doen en dat zij daar ook vanuit is gegaan. In het bijzonder heeft zij de situatie geschetst dat indien partijen uit elkaar zouden gaan de woning zou worden verkocht. Met de gemaakte afspraak hebben partijen willen voorkomen dat [de vrouw] in dat geval met niets zou overblijven, terwijl zij wel heeft bijgedragen aan de hypotheek en het daaraan gekoppelde beleggingsdepot. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af op basis van de afspraken bij een beëindiging van de relatie, [de vrouw] in ieder geval zou mogen delen in de waardestijging van de woning. De rechtbank gaat voorbij aan ander(sluidend)e verklaringen van [de vrouw] tijdens de zitting, namelijk dat zij niet uit was op winstdeling, nu deze onvoldoende concreet zijn en minder goed aansluiten bij de hiervoor geschetste ratio van de afspraak.
2.11.
De rechtbank overweegt verder dat ten tijde van de relatiebreuk bij [de vrouw] de stellige overtuiging bestond dat de afspraak ook inhield dat zij zou moeten meedelen in een waardedaling. De rechtbank verwijst hiervoor in het bijzonder naar een drietal e-mails uit de periode augustus tot en met oktober 2018, waarin partijen hebben geprobeerd tot een vergelijk te komen. Op 1 augustus 2018 heeft [de vrouw] - voor zover relevant - als volgt gereageerd op een e-mailbericht van 9 juli 2018 van [de man] over de onderlinge financiële afwikkeling:

We rekenen af op moment van vertrek op basis van de huidige, dus niet-opgeknapte, waarde. Afrekenen op basis van de huidige waarde woning van de woning. Wanneer dit een overwaarde betreft krijg ik 1/3 van deze overwaarde. Wanneer dit een onderwaarde betreft betaal ik jou die.
De rechtbank acht deze uitspraak van [de vrouw] in het bijzonder relevant, omdat de e-mail van [de man] waarop [de vrouw] in dit geval reageerde geen vermelding maakte van het afrekenen van een over- of onderwaarde. [de vrouw] heeft dit zelf opgebracht en leek zich volledig bewust van de consequenties van deze stellingname. Op 2 en 20 augustus 2018 heeft [de man] zelfs daarop aangegeven dat de stellingname van [de vrouw] voor haar ‘
geen goed idee is’. [de man] achtte de kans namelijk groot dat er met die manier van verrekenen een ‘
kleine of grote schuld’ voor [de vrouw] zou resteren. Dit heeft het standpunt van [de vrouw] echter niet veranderd. In zijn e-mailbericht van 20 augustus 2018 heeft [de man] ondanks zijn bedenkingen daarbij aangegeven akkoord te gaan met de wens van [de vrouw] om op deze manier af te rekenen.
2.12.
Op 16 september 2018 heeft [de vrouw] in een uitgebreide reactie hierop nog geschreven - voor zover relevant -:

(…) We zullen echter een echte marktwaarde moeten weten. Dat kunnen we bepalen door 3 makelaars in te schakelen. De door hen bepaalde marktwaarden middelen we dan en op basis van die waarde bepalen we wat de over- of onderwaarde is. (…) Ander scenario: Je kan het huis ook verkopen. Dat leidt dan uiteindelijk ook tot een over- of onderwaarde.
2.13.
Ook heeft [de vrouw] in haar eigen berekeningen rekening gehouden met een onderwaarde van € 140.000,- (op basis van de schatting van de hypotheekadviseur van [de man] ), waarvan zij dan een derde deel zou moeten voldoen. Dat dit slechts een deel van de berekening inhield en dat [de vrouw] in verband met de door haar veronderstelde waarde van het ‘extra geleende geld’ uiteindelijk op een overwaarde uitkwam, doet niet af aan dit uitgangspunt. Tot slot heeft [de vrouw] haar stellingname op 11 oktober 2018 nogmaals bevestigd door wederom aan te dringen op een taxatie van de woning om de marktwaarde te bepalen. Daarnaast heeft zij bij deze brief dezelfde berekening van de veronderstelde onderwaarde (en de waarde van de beleggingen) bijgevoegd.
2.14.
Uit deze e-mails van [de vrouw] blijkt duidelijk dat zij na de verbreking van de relatie, bij herhaling, dezelfde uitleg heeft gegeven aan de afspraken van 8 mei 2008 als [de man] in deze procedure. Het heeft er daarom alle schijn van dat [de vrouw] haar stellingname over de inhoud van de afspraken tussen partijen heeft gewijzigd op het moment dat [de man] op 30 oktober 2018 zijn taxatierapport presenteerde. Dit rapport, waarin de woning op een bedrag van € 550.000,- is getaxeerd, leverde namelijk een veel ongunstiger resultaat op voor [de vrouw] dan eerder gedacht. Dat uit [de vrouw] voor het eerst in haar brief van 3 juni 2019, waarin zij aangaf ‘in het kader van een schikking’ bereid was om af te zien van enige waarde(ontwikkeling). Dat de afspraak tussen partijen voor [de vrouw] uiteindelijk een ongunstige uitkomst zou kunnen hebben, is op zichzelf onvoldoende om uit te gaan van de door haar in deze procedure verdedigde uitleg, te meer nu [de vrouw] in de in 2.11 en 2.12 aangehaald e-mailberichten ook uitgegaan is van een onderwaarde van de woning.
2.15.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat partijen hebben afgesproken dat [de vrouw] bij de verbreking van de relatie voor een derde deel zou delen in de waardeverandering. Tegen die achtergrond moet aan de passage ‘
kosten … die samenhangen met het bezit van de woning’ de uitleg worden gegeven dat een vergoedingsplicht bestaat bij een waardedaling.
Niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
2.16.
Het subsidiaire beroep van [de vrouw] op het terzijde stellen van de afspraak op grond van de redelijkheid en billijkheid vanwege een onrechtvaardige uitkomst, wordt afgewezen. [de vrouw] heeft onvoldoende toegelicht waar. Dit geldt te meer nu zij bij de financiële afwikkeling ook is uitgegaan van een aanzienlijke onderwaarde. Verder blijkt uit het dossier en de toelichting van [de vrouw] niet dat sprake is van een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaresituatie.
Nieuwe taxatie woning
2.17.
De volgende stap is dat de over- of onderwaarde van de woning per 31 augustus 2018 moet worden vastgesteld. [de vrouw] heeft de taxatie van 22 oktober 2018 die [de man] ten grondslag heeft gelegd aan zijn vordering, voldoende gemotiveerd betwist. Partijen hebben in het kader van hun minnelijk overleg gesproken over het benoemen van meerdere taxateurs om uiteindelijk een bindende taxatie te laten vaststellen. [de man] heeft echter zonder overleg met [de vrouw] zijn taxatie laten uitvoeren. Die taxatie is derhalve geen uitvoering van de afspraken tussen partijen. Daarnaast heeft [de vrouw] een waarde-indicatie opgevraagd, waaruit een waarde van € 754.000,- blijkt. Weliswaar moet aan een waarde-indicatie een lichtere waarde toegekend worden dan aan een taxatierapport, maar het verschil met de in opdracht van [de man] uitgevoerde taxatie is dusdanig groot dat [de vrouw] de waarde van de woning op de peildatum voldoende gemotiveerd heeft weersproken.
2.18.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de waarde van de woning op de peildatum van 31 augustus 2018 als volgt vaststellen. Binnen 4 weken na de datum van dit vonnis zal door partijen een gezamenlijke opdracht worden verstrekt aan drie taxateurs die lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) om de waarde van de woning bij een vrije verkoop te taxeren tegen de voornoemde peildatum. Iedere partij draagt een taxateur voor en de door partijen aangestelde taxateurs kiezen gezamenlijk een derde taxateur. De taxateur [Naam taxateur] en/of een taxateur verbonden aan het makelaarskantoor [Makelaarskantoor] uit [ plaats 3] , mag/mogen niet worden aangewezen als taxateur omdat hij/zij reeds een taxatie van de woning heeft/hebben uitgevoerd en derhalve niet meer vrij staan. Dit geldt ook voor andere taxateurs die een taxatie hebben uitgevoerd of gevalideerd in het kader van het conflict tussen partijen. De kosten van de taxateur die door partijen zelf is aangewezen blijven voor rekening van de partij die de taxateur heeft aangewezen. De kosten van de door de taxateurs aangewezen derde taxateur dienen bij helfte gedragen te worden.
2.19.
De drie taxateurs dienen vervolgens binnen vier weken na opdrachtverlening gezamenlijk de waarde van de woning op de peildatum te bepalen aan de hand van een voor woningtaxatie gangbare methode. Indien de taxateurs geen overeenstemming kunnen bereiken, wordt de waarde bepaald op het gemiddelde van de waardes die de taxateurs individueel hebben vastgesteld. Deze waarde zal dan ook ten grondslag liggen aan de berekening van de over- respectievelijk onderwaarde van de woning en zodoende ook de hoogte van de vordering van [de man] , dan wel [de vrouw] . Daarbij geldt dat de uiteindelijke aanspraak wordt berekend door de taxatiewaarde te verminderen met de hypotheekschuld van € 790.312,- en te vermeerderen met de waarde van het beleggingsdepot van € 51.512,-. Een derde deel van de som hiervan komt vervolgens ten goede aan of ten laste van [de vrouw] .
Vergoeding hypotheekrente over € 63.053,33
2.20.
[de man] heeft aangevoerd dat hij op 31 augustus 2018 de hypotheek had kunnen verlagen met € 63.053,33 – de hoogte van het deel van de onderwaarde dat volgens [de man] voor rekening van [de vrouw] komt – als [de vrouw] dat bedrag op die datum aan hem had betaald. De hypotheekrente die [de man] over dit bedrag heeft moeten betalen is schade die voor rekening van [de vrouw] moet komen, aldus [de man] . Nu de gestelde onderwaarde op de datum van dit vonnis nog niet is komen vast te staan, kan de vordering tot vergoeding van de door [de man] betaalde hypotheekrente over dit bedrag niet worden toegewezen. Maar zelfs als dat wel het geval was, zou de vordering alsnog zijn afgewezen. De rechtbank begrijpt de vordering namelijk als een vordering tot schadevergoeding in verband met de tekortkoming van [de vrouw] om de onderwaarde aan [de man] te vergoeden.
2.21.
[de man] heeft onvoldoende gesteld om die vordering te doen slagen. Allereerst omdat de stelling van [de man] zuiver hypothetisch is en [de man] onvoldoende heeft toegelicht dat hij de aflossing daadwerkelijk had gedaan. Daarmee staat het causaal verband tussen de opgevoerde schade en de gestelde tekortkoming niet vast. Ook heeft [de man] onvoldoende toegelicht waarom hij in dit geval gerechtigd is de hypotheekrente als vertragingsrente op te voeren in plaats van de wettelijke rente. Partijen zijn dat namelijk niet overeengekomen. Ten slotte heeft [de vrouw] tijdens de mondelinge behandeling betwist dat zij op enig moment in verzuim is komen te verkeren. Dat heeft [de man] onvoldoende weten te weerleggen. Het verzuim van [de vrouw] blijkt ook onvoldoende uit de overgelegde correspondentie. Zo wordt op 30 oktober 2018 een ander bedrag gevorderd en vraagt [de man] op 1 maart 2019 nog op een reactie op de betreffende e-mail, in plaats van dat hij [de vrouw] sommeert tot betaling. De vordering wordt dus hoe dan ook afgewezen.
Afrekening leningen, beleggingen, inboedel en huishoudkosten
2.22.
Naast de vorderingen die betrekking hebben op de woning, hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld omtrent de overige financiële afwikkeling van hun relatie. Omdat deze vorderingen (in conventie en in reconventie) zodanig met elkaar in verband staan, zullen deze gezamenlijk worden besproken. De vorderingen zullen hieronder per onderwerp worden behandeld. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt over de verrekening van deze posten, zoals [de man] heeft aangevoerd. Het overzicht zoals door [de man] opgesteld en zoals overgelegd als productie 35 bij de conclusie van antwoord in reconventie, is namelijk nooit door [de vrouw] geaccepteerd. Er zal dus nog over de afzonderlijke onderwerpen in dit overzicht een beslissing moeten worden genomen.
2.23.
De rechtbank wijst de incidentele vordering van [de vrouw] op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering af. Tijdens de mondelinge behandeling is deze vordering gedeeltelijk ingetrokken, zodat alleen nog inzage wordt gevorderd van de aangifte inkomstenbelasting 2018 van [de man] . [de vrouw] heeft daar echter geen rechtmatig belang bij. Dit stuk kan namelijk niet dienen tot nadere onderbouwing van haar vorderingen. Immers zijn de verantwoording van de hypotheek in de aangifte en de hoogte van de restschuld geen onderwerpen van geschil, althans niet in zoverre dat deze invloed hebben op de vorderingen over en weer.
Opbrengst verkoop bitcoins
2.24.
Tussen partijen is niet in geschil dat [de man] aan [de vrouw] drie bitcoins heeft geleverd, die later door [de man] weer zijn verkocht. Partijen hebben ten aanzien van de levering van de bitcoins op 29 mei 2017 een overeenkomst opgesteld. Daarin is vermeld dat [de man] een derde bitcoin aan [de vrouw] voor haar verjaardag cadeau heeft gedaan en dat de overige bitcoins door [de vrouw] zijn bekostigd door een lening aan te gaan bij [de man] tegen “
dezelfde voorwaarden als voor het restant van de schuld die [de vrouw] aan [de man] heeft”. De drie bitcoins hebben bij verkoop in totaal € 16.740,- opgeleverd.
2.25.
De vraag die partijen verdeeld houdt is welke bedragen met deze opbrengst verrekend moeten worden. Volgens [de man] is dat een lening van € 12.276,-, te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente, zodat er per 31 augustus 2018 € 3.850,- van de opbrengst resteerde. Volgens [de vrouw] zijn partijen overeengekomen dat de aankoopprijs van 2 2/3 bitcoins en de zilvermunten (bij elkaar € 8.697,07) en de hypotheekbetaling van augustus 2018 met de opbrengst zouden worden verrekend. Zodoende resteert er volgens [de vrouw] € 5.817,93.
2.26.
Op grond van de overeenkomst van 29 mei 2017 heeft [de vrouw] in verband met deze transactie in ieder geval een schuld van € 8.697,10 die rentedragend is. [de man] heeft gesteld dat [de vrouw] daarnaast per 1 januari 2016 een schuld had aan hem van € 17.786,-. Na afrekening van de kosten van de huishouding over 2016 en 2017 resteerde hiervan (kennelijk) circa € 3.579,-, aangezien de twee schulden samen € 12.276,- bedroegen. [de vrouw] heeft de eerste schuld erkend en de overige schuld niet betwist, zodat het verrekeningsverweer van [de man] in zoverre slaagt. [de man] is dus in dit kader nog
€ 3.850,- aan [de vrouw] verschuldigd.
Verdeling van de gezamenlijke inboedel
2.27.
[de vrouw] vordert verder een bedrag van € 1.057,-, omdat [de man] bij de verdeling van de gezamenlijke inboedel voor dat bedrag is overbedeeld. De verschuldigdheid van deze vordering wordt niet door [de man] betwist. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag toewijzen.
Rendement uit beleggingen met geleend geld
2.28.
Daarnaast vordert [de vrouw] van [de man] betaling van € 135.000,-, althans het door [de man] gehanteerde bedrag van € 16.333,-. Deze bedragen vertegenwoordigen het gerealiseerde rendement uit beleggingen met geleend geld bij ING. Partijen zijn overeengekomen dat van de totale extra lening van € 30.000,- die is aangegaan bij het afsluiten van de hypotheek, een derde deel belegd zou worden voor [de vrouw] . De rechtbank stelt voorop dat dit betekent dat [de vrouw] aanspraak maakt op een derde deel van het gerealiseerde rendement en niet ook nog op de hoofdsom van € 10.000,-. De schuld is immers uitsluitend aangegaan door [de man] en deze moet ook door hem worden afgelost.
2.29.
[de vrouw] stelt dat het geleende geld eerst is belegd in het fonds ‘ [X] ’, maar dat [de man] later het geld herbelegd heeft in bitcoins. Omdat bitcoins in 2018 in het algemeen ongeveer 13,5 keer in waarde waren gestegen ten opzichte van 2008, maakt [de vrouw] aanspraak op 13,5 keer € 10.000,-. Subsidiair berekent zij het rendement op 5%, zoals door [de man] zelf voorgerekend op 9 juli 2018. [de man] betwist dat hij dergelijke rendementen heeft gemaakt met het geleende geld. Volgens hem zijn de beleggingen niet meer te herleiden en is het waarschijnlijker dat er onderaan de streep een verlies is overgebleven.
2.30.
[de vrouw] heeft in dit geval de stelplicht en zo nodig de bewijslast van haar stelling dat het geleende geld is belegd in bitcoins en dat zij aanspraak maakt op de daardoor gerealiseerde hoge rendementen. Haar stellingen zijn gemotiveerd betwist door [de man] en de rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om [de vrouw] tot bewijslevering van haar stelling toe te laten. Daartegenover staat dat het niet waarschijnlijk wordt geacht dat [de man] met de betreffende belegging in het geheel geen rendement heeft behaald. Dit volgt uit de verschillende handreikingen die [de man] in het kader van de financiële afwikkeling heeft gedaan. Zo heeft hij voorgesteld om af te rekenen tegen de waarde van het [X] -fonds per 1 september 2018, dan wel een fictief rendement van 5% te hanteren. In dat kader acht de rechtbank het redelijk om over de relatief lange periode van 10 jaar uit te gaan van een relatief bescheiden rendement van 5% per jaar. Dit betekent dat [de man] een bedrag van € 6.333,- moet vergoeden aan [de vrouw] .
Kosten huishouding, belastingaanslagen en toeslagen
2.31.
De vorderingen over en weer zien verder op de afrekening van de kosten van de huishouding, belastingaanslagen en toeslagen per 31 augustus 2018. [de man] heeft zijn standpunten reeds uiteengezet in het overzicht zoals overgelegd als productie 35 bij de conclusie van antwoord. Omdat [de man] nog wel betaling van de eindafrekening vordert, zijn partijen het er in ieder geval over eens dat er op dit moment nog wel een verrekening moet plaatsvinden. [de man] verwijt [de vrouw] dat zij ondanks zijn advies ervoor heeft gekozen om geen fiscaal partners te blijven over het gehele jaar 2018. Dat is echter geen valide argument om de gevolgen van die keuze volledig aan [de vrouw] toe te rekenen. De afrekening dient, zoals partijen dat aan het eind van het jaar altijd hebben gedaan, nog te worden uitgevoerd.
2.32.
De eerste post uit het overzicht van [de man] ziet op de afrekening van de kosten van de huishouding over juli 2018. [de vrouw] heeft die post niet betwist, zodat de gevorderde
€ 662,- voor toewijzing in aanmerking komt. Dat geldt ook voor de kosten van de huishouding over augustus 2018 (€ 197,72).
2.33.
Verder wordt de hypotheekrente over de maand juli 2018 gevorderd. [de vrouw] heeft betwist dat zij deze niet heeft voldaan. [de man] heeft tegenover die betwisting nagelaten om aan te tonen dat dit bedrag nog openstaat. Dat had wel op zijn weg gelegen, zodat deze vordering als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen. De hypotheekrente over de maand augustus 2018 is niet betaald, aangezien [de vrouw] ervan uitging dat deze verrekend zou worden met de opbrengst van de bitcoins. Nu de rechtbank die verrekening nog niet heeft toegepast, zal dat bedrag (€ 1.158,57) aan [de man] worden toegekend.
2.34.
De door [de man] gevorderde hypotheekrenteaftrek over de maanden augustus tot en met december 2018 (in totaal € 5.926,66) zal worden toegewezen. Partijen hadden immers een afspraak gemaakt over het delen hiervan. [de vrouw] heeft deze vordering ook erkend en zelf verrekend met haar belastingaanslag over 2018. Die vordering van [de vrouw] slaagt ook overigens. Partijen waren in 2018 voor het grootste gedeelte van het jaar fiscaal partners, waardoor de verwevenheid van de aangiftes onvermijdelijk was. Dit ondanks het feit dat partijen geen gezamenlijke aangifte hebben gedaan. De rechtbank oordeelt dat de afspraak die partijen hadden gemaakt over het verdelen van de aanslagen in de verhouding 1/3e – 2/3e in dit geval ook nog moet worden toegepast. [de man] heeft in zijn overzicht zelf een post ‘P.M.’ opgenomen voor de belastingaanslag 2018. De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen het eens zijn dat de aanslagen nog moesten worden verdeeld. [de man] dient aldus een bedrag van € 10.436,- aan [de vrouw] te vergoeden voor haar definitieve aanslag 2018.
2.35.
Hetzelfde geldt voor de belastingaanslag van [de vrouw] die zij heeft ontvangen vanwege te veel ontvangen toeslagen. [de vrouw] heeft genoegzaam onderbouwd dat zij in totaal € 9.171,- aan de Belastingdienst heeft moeten terugbetalen. Aangezien de berekening van [de vrouw] gebaseerd is op definitieve berekeningen van de Belastingdienst, vervangt de berekening van [de vrouw] de berekening uit het overzicht van [de man] . De vordering van [de vrouw] voor vergoeding van de helft van de opgelegde aanslagen (€ 4.585,50) wordt dan ook toegewezen.
2.36.
De vorderingen van [de man] betreffende de voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2017 wordt daarentegen afgewezen. Aangezien de definitieve aanslag al lang en breed bekend is, had het op de weg van [de man] gelegen om zijn vordering daarop aan te passen. Aangezien het huidige bedrag ook is betwist door [de vrouw] , zal deze vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
2.37.
De slotsom van dit onderdeel is dat [de vrouw] nog een bedrag van € 7.944,95 aan [de man] dient te betalen, en andersom [de man] aan [de vrouw] een bedrag van € 15.021,50. Als die bedragen met elkaar worden verrekend, resteert er een vordering van [de vrouw] op [de man] van € 7.076,55.
Conclusie
2.38.
De conclusie is dat over en weer de volgende vorderingen zullen worden toegewezen:
Te betalen door [de vrouw] aan [de man]
1/3 deel van de onderwaarde van de woning
per 31 augustus 2018: P.M.
Te betalen door [de man] aan [de vrouw]
1/3 deel van de overwaarde van de woning
per 31 augustus 2018: P.M.
  • Opbrengst bitcoins, verrekend met twee leningen: € 3.850,00
  • Overbedeling gezamenlijke inboedel: € 1.057,00
  • Fictief rendement over geleend geld: € 6.333,00
  • Afrekening kosten huishouding: € 7.076,55
------------- +
€ 18.316,55
Beslagkosten, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
2.39.
De rechtbank oordeelt dat de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten, de kosten van het depot en de nakosten, zowel in conventie, reconventie als in het incident vanwege de aard van de zaak zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De door [de man] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Er is niet gebleken dat [de vrouw] op dit moment in verzuim verkeert, noch dat [de man] de buitengerechtelijke kosten heeft aangezegd. [de man] heeft daarom, onafhankelijk van de uitkomst van de procedure, niet voldaan aan hetgeen is voorgeschreven in artikel 6:96 lid 6 BW.

3.De beslissing

De rechtbank:
in conventie, in reconventie en in het incident
3.1.
bepaalt dat de waarde van de woning op de peildatum 31 augustus 2018 door drie makelaars zal worden vastgesteld op de wijze zoals omschreven in de randnummers 2.18 en 2.19 van dit vonnis;
3.2.
veroordeelt [de man] tot betaling aan [de vrouw] van 1/3 deel van de overwaarde op basis van de taxatie als bedoeld in 3.1, indien uit de volgende formule een positief bedrag blijkt: taxatiewaarde als bedoeld in 3.1 minus € 790.312,- plus € 51.152,- gedeeld door 3;
3.3.
veroordeelt [de vrouw] tot betaling aan [de man] van 1/3 deel van de onderwaarde op basis van de taxatie als bedoeld in 3.1, indien uit de volgende formule een negatief bedrag blijkt: taxatiewaarde als bedoeld in 3.2 minus € 790.312,- plus € 51.152,- gedeeld door 3;
3.4.
veroordeelt [de man] tot betaling aan [de vrouw] van een bedrag van € 18.316,55;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op
6 september 2023.