Op 1 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming voor een derdelander uit Oekraïne. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 16 augustus 2023 besloten om het recht op tijdelijke bescherming van de verzoeker te beëindigen per 4 september 2023. Dit besluit hield in dat de verzoeker vanaf die datum niet langer gebruik kon maken van de rechten die eerder aan hem waren verleend op basis van de Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. De verzoeker heeft hiertegen op 29 augustus 2023 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het bestreden besluit geschorst zou worden en hij zijn rechten zou kunnen blijven uitoefenen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Hij heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank over een vergelijkbare zaak, waarin de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming aan de orde was. Gezien het spoedeisend belang heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de staatssecretaris de verzoeker als begunstigde van de Richtlijn moet blijven aanmerken en de eerder verleende rechten en voorzieningen moet continueren totdat er een beslissing is genomen op het beroep van de verzoeker.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 837,00, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.