ECLI:NL:RBDHA:2023:13021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/639374 / HA ZA 22-1017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake uitsluiting echtgenoot van nalatenschap en erfgenamen

In deze zaak vorderen de kinderen van de overleden mevrouw [naam 2] een verklaring voor recht dat de echtgenoot van hun moeder, [gedaagde], de rechten worden ontzegd die hem als echtgenoot in de zin van titel 2 en 3, boek 4 BW zouden toekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat mevrouw [naam 2] haar echtgenoot wilde uitsluiten van haar nalatenschap en dat zij overtuigd was dat zij dit al via de notaris had geregeld. De rechtbank oordeelt dat er volstrekte zekerheid is dat hetgeen is vastgelegd in het concept-testament overeenstemt met de uiterste wil van mevrouw [naam 2] op het moment van haar overlijden. De rechtbank concludeert dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] zich jegens de kinderen van mevrouw [naam 2] op zijn aanwijzing als erfgenaam kan beroepen. De rechtbank wijst de vordering van de eisers toe en verklaart dat [gedaagde] de rechten worden ontzegd die hem als echtgenoot toekomen. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die in totaal zijn begroot op € 8.434,45.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/639374 / HA ZA 22-1017
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] te [plaats 1] ,

2. [eiser 2]te [plaats 1] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. Y.A.E. Vlassenroot te Haarlem,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2] , België,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: geen, voorheen mr. H. Warendorp Torringa te Alphen aan den Rijn.
Partijen worden hierna respectievelijk [eisers] en [gedaagde] genoemd. [eisers] worden hierna afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 oktober 2022, met producties 1 tot en met 8 en de beslagstukken;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 14;
- het tussenvonnis van 26 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte overlegging producties van 26 mei 2023 namens [eisers] , met producties 9 tot en met 28;
- de brief van 6 juni 2023 namens [eisers] , met productie 29;
- het e-mailbericht van 9 juni 2023 namens [eisers] , waarin [eisers] in antwoord op de e-mail van de rechtbank van dezelfde datum bevestigen dat [eiser 2] in de procedure zal verschijnen aan de zijde van [eiser 1] ;
- het B2-formulier van 14 juni 2023 namens [gedaagde] , met het bericht van mr. H. Warendorp Torringa dat hij zich onttrekt als advocaat van [gedaagde] .
1.2.
Op de rolzitting van 14 juni 2023 heeft mr. H. Warendorp Torringa zich als advocaat van [gedaagde] aan de zaak onttrokken. Als gevolg hiervan heeft de mondelinge behandeling die was bepaald op 14 juni 2023 geen doorgang gevonden. Op de rolzitting van 14 juni 2023 is de zaak overeenkomstig artikel 6.2 van het Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken verwezen naar de rolzitting van 28 juni 2023 voor het stellen van een nieuwe advocaat. Daags voor de rolzitting van 14 juni 2023 heeft de rechtbank een nieuwe mondelinge behandeling bepaald op 19 juli 2023. Namens [gedaagde] heeft zich op 28 juni 2023 geen nieuwe advocaat gesteld. Dit betekent dat [gedaagde] met ingang van deze datum niet meer rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd en daarom geen proceshandelingen meer heeft kunnen verrichten.
1.3.
Op 19 juli 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Vlassenroot zich gesteld namens [eiser 2] , met de bevestiging dat [eiser 2] geen nadere schriftelijke reactie wenst in te dienen en zich aansluit bij hetgeen reeds namens [eiser 1] was gesteld. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling verder is besproken zijn aantekeningen gemaakt. Die maken onderdeel uit van het procesdossier.
1.4.
Binnen vierentwintig uur voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft de rechtbank van [gedaagde] een e-mail ontvangen met het verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling, nu hij door (niet nader toegelichte) “persoonlijke omstandigheden” niet bij de zitting aanwezig kan zijn en zijn advocaat zich nog niet volledig in heeft kunnen lezen in het dossier, waarbij hij heeft gewezen op de verklaringen die in aanloop van de mondelinge behandeling namens [eisers] zijn ingediend. Daarnaast zouden hij en zijn advocaat nog in afwachting zijn van bepaalde (niet nader toegelichte) “overheidsstukken, juridische en justitiële documenten”. Vanwege administratieve redenen is deze e-mail pas na afloop van de mondelinge behandeling door de rechtbank in behandeling genomen. [gedaagde] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. De rechtbank heeft [gedaagde] op 19 juli 2023 per e-mail geïnformeerd dat zich na de onttrekking van mr. H. Warendorp Torringa geen nieuwe advocaat namens hem heeft gesteld, hij daarom geen proceshandelingen kan verrichten, hij gelet op het uitblijven van een reactie van de rechtbank kon weten dat de mondelinge behandeling doorgang zou vinden en het verzoek tot uitstel overigens niet voldeed aan het vereiste dat sprake moet zijn van een klemmende reden.
1.5.
Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn de kinderen geboren uit de relatie tussen de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Deze relatie is op enig moment beëindigd.
2.2.
Op 18 juni 2021 is [naam 2] in (beperkte) gemeenschap van goederen gehuwd met [gedaagde] .
2.3.
[naam 2] had voor 18 juni 2021 een woning te [plaats 1] in eigendom verkregen. Deze woning maakte geen onderdeel uit van de huwelijksgemeenschap tussen haar en [gedaagde] . [naam 2] en [gedaagde] verbleven zowel in de woning in [plaats 1] als in een huurwoning die [gedaagde] aanhield in [plaats 2] .
2.4.
Op 12 augustus 2021 heeft [naam 2] aan [gedaagde] het volgende whatsappbericht gestuurd:
“Ik heb voor morgenochtend dubbele afspraak staan met de huisarts. Het gaat niet goed met mij en hou dit niet vol. Heb hulp nodig (…)”
2.5.
Op 17 september 2021 zijn [gedaagde] en [naam 2] aangekomen bij de huurwoning van [gedaagde] in [plaats 2] . Het appartement bleek verzegeld, naar de rechtbank begrijpt vanwege openstaande schulden op naam van [gedaagde] . Op 18 september 2021 heeft [naam 2] in deze woning in de wasmand een tas van [gedaagde] gevonden met verschillende aanmaningen en dwangbevelen. Zij heeft daar (een aantal) foto’s van gemaakt. De volgende dag heeft zij aangifte tegen [gedaagde] gedaan bij de politie, neerkomende op fraude en geestelijke mishandeling. Uit de in deze procedure overlegde verklaringen blijkt dat [naam 2] in de periode erna tegen verschillende mensen in haar omgeving (in verschillende bewoordingen) heeft verteld dat zij er dit weekend achter was gekomen dat ze was getrouwd met een oplichter die vele schulden bleek te hebben.
2.6.
In dezelfde periode heeft [naam 2] door ontvangst van verkeersboetes geconstateerd dat [gedaagde] zijn auto op haar naam had gezet, terwijl zij blijkens de overgelegde whatsappcorrespondentie hem enkel een kopie van haar rijbewijs had toegestuurd omdat hij aangaf dit nodig te hebben voor de verzekering.
Later is er (via [eiser 1] en/of een vriendin van [naam 2] ) ook nog contact geweest met twee ex-partners van [gedaagde] , die hij ook met schulden zou hebben achtergelaten. [eisers] hebben in dit kader een verklaring van een dochter van een van deze vrouwen in het geding gebracht.
2.7.
Op 23 september 2021 heeft [naam 2] een document opgesteld waarin zij verklaart dat het huwelijk met [gedaagde] duurzaam is ontwricht, dat voortzetting ondraaglijk is geworden en dat er geen zicht is op herstel. Ze heeft de advocaten A.V. Paardekooper en Y.A.E. Vlassenroot (hierna respectievelijk: mr. Paardekooper en mr. Vlassenroot) verzocht haar echtscheiding in gang te zetten. Ook heeft [naam 2] zelf contact opgenomen met notaris L. van de Oudeweetering te [plaats 1] (hierna: de notaris) om een testament op te laten stellen waarin [gedaagde] als erfgenaam zou worden uitgesloten. Zij heeft dit bij een bezoek aan de notaris met de notaris besproken. Tijdens dit bezoek kwam ook ter sprake dat er nog een openstaande factuur was op naam van [naam 2] en [gedaagde] voor een eerder advies van de notaris. Op 23 september 2021 heeft mr. Paardekooper de notaris vervolgens de volgende e-mail gestuurd, voor zover relevant:
“(…)Nav het gesprek van vanmorgen zou ik graag namens cliënte de openstaande factuur willen ontvangen, alsmede het concept ontwerp testament.
De Heer [gedaagde] graaf volledig uitsluiten als erfgenaam. De heer [naam 1] , vader van de kinderen van cliënte, zal als ET worden benoemd.(…)”
2.8.
Bij e-mail van 26 september 2021 heeft [naam 2] mr. Paardekooper een e-mail gestuurd met een aantal vragen over onder meer de financiële gevolgen van het huwelijk gesloten tussen haar en [gedaagde] . Zij heeft onder meer geschreven of gevraagd (i) bang te zijn voor een faillissement en daarin te worden meegezogen, (ii) of alle documenten voor de echtscheiding bij de advocaat binnen waren, (iii) of bevriezing van het huwelijk mogelijk was, (iv) of wijziging van het testament nodig was, (v) dat [gedaagde] zijn spullen de daarop volgende dag komt ophalen waardoor duidelijk zou worden dat [naam 2] haar huwelijk beëindigt, (vi) dat ze er inmiddels achter is met een psychopaat te maken te hebben en dat de puinhoop groter is dan ze vermoedde (vii) dat de scheiding zo snel mogelijk in werking moet worden gezet om zichzelf en de kinderen te beschermen en (viii) dat ze hulp nodig heeft.
2.9.
Op 27 september 2021 heeft de notaris aan mr. Paardekooper een concept-testament gestuurd waarin is opgenomen dat [naam 2] [eisers] benoemt als haar erfgenamen en [gedaagde] van erfopvolging is uitgesloten (hierna het testament). Bij deze e-mail was eveneens de openstaande factuur gevoegd van 2 september 2021. Deze factuur was voor een bedrag van € 1.246,30 voor eerdere werkzaamheden die de notaris had verricht voor [naam 2] en [gedaagde] gezamenlijk, namelijk “
het bespreken en voorbereiden van een samenlevingsovereenkomst” en “
het bespreken en voorbereiden van testamenten”.
2.10.
Op 6 oktober 2021 heeft mr. Vlassenroot per e-mail aan mr. Paardenkoper navraag gedaan naar betaling van de factuur van de notaris. Deze e-mail luidt voor zover relevant als volgt:
“Weet jij of de factuur van de notaris al is betaald?
[naam 2] zou graag het gewijzigd testament zo spoedig mogelijk in orde willen maken.”
In antwoord op deze e-mail schrijft mr. Paardenkoper over de betaling van de factuur:
“Nee, die betalen wij asap”
2.11.
In de maand oktober 2021 is de desbetreffende factuur van de notaris voldaan. De notaris heeft naar aanleiding daarvan geen contact opgenomen met [naam 2] voor het ondertekenen van het testament, zodat het testament kon worden gepasseerd.
2.12.
Op 4 oktober 2021 heeft [naam 2] een verzoek tot echtscheiding ingediend bij deze rechtbank.
2.13.
Op woensdag 20 oktober 2021 heeft [naam 2] in een e-mail aan haar advocaat over de financiële afwikkeling van de echtscheiding, voor zover relevant het volgende geschreven:
“(…)Verder is dhr [gedaagde] verbaal heel sterk en enorm slim. Weet dat ik hiertegen niet ben opgewassen. Hij gaat het vel over mijn neus trekken vermoed ik en weet inmiddels dat er nog veel meer boven mijn hoofd hangt.
Ik vraag je in mijn wanhoop mee te denken naar een slimme oplossing de financiële consequenties te elimineren.Desnoods via een rechter.Ik heb te maken met een notoire fraudeur cq wanbetaler.Heb meerdere screenshots in mijn phone met aantoonbaar bewijs.(…)”
2.14.
Op 30 oktober 2021 heeft [naam 2] een eenzijdig auto-ongeluk gehad. De politie en verschillende mensen uit haar omgeving vermoeden dat sprake was van een poging tot zelfdoding. Als gevolg hiervan is [naam 2] enige tijd opgenomen geweest in het ziekenhuis, waarbij zij onder meer op een psychiatrische afdeling heeft gelegen.
2.15.
In november 2021 hebben [naam 2] en [gedaagde] verschillende whatsappgesprekken gevoerd, waarin zij onder meer zegt van hem te houden. Op 21 december 2021 heeft [naam 2] aan [gedaagde] laten weten haar advocaat te zullen bellen, naar [gedaagde] stelt om de echtscheidingsprocedure te stoppen. Uit verschillende whatsappberichten van [naam 2] in de periode eind december 2021, begin januari 2022 blijkt dat [naam 2] in die periode twijfelde of zij de echtscheidingsprocedure al dan niet stop moest zetten. Aan haar vader heeft zij op 21 december 2021 een bericht gestuurd dat haar enige uitweg is de scheiding af te blazen en dat haar vriendinnen dat aan haar adviseren. Omstreeks december 2021/januari 2022 heeft [naam 2] aan een vriendin geappt dat ze nooit had moeten scheiden.
Tegelijkertijd heeft zij op 28 december 2021 haar vader bericht dat [gedaagde] haar te grazen heeft genomen en heeft zij op enig moment – de rechtbank kan de datum van dit app bericht niet vaststellen – in een app aan haar dochter gewezen op een advies van haar psycholoog die haar zou hebben geadviseerd de procedure tijdelijk stop te zetten en geschreven dat ze dat niet kon.
2.16.
Op 3 januari 2022 heeft [gedaagde] aan [naam 2] het volgende e-mailbericht gestuurd, voor zover relevant:
“Nu je duidelijk aangegeven hebt de echtscheidingsprocedure niet te stop te willen laat je mij geen andere keus dan via deze weg mijn persoonlijke eigendommen die op de (…)staan op te eisen voordat de rechtbank de echtscheiding in behandeling neemt. Alle items op deze lijst zijn door mij aangeschaft voordat we in het huwelijk zijn getreden, waren reeds mijn persoonlijk eigendom of zijn privé spullen van mijn moeder en zijn derhalve mijn rechtmatige eigendommen. Het gaat om de volgende zaken:
(…)
Ik vraag je om per ommegaande via terugkerende mail akkoord te geven voor het ophalen van alle items op deze lijst, zodat dit toegevoegd kan worden bij het dossier voor de rechtbank. Indien jouw akkoord uitblijft zal ik mij genoodzaakt zien verweer te voeren tegen de aanvraag en de inhoud van de echtscheidingsprocedure wat uiteraard de nodige consequenties zal hebben. Bij ontvangst van jouw akkoord zal ik verder medewerking verlenen aan het afwikkelen van de scheiding.
(…) Alle spullen worden opgehaald op vrijdag 21 januari as.(…)”
2.17.
Eind januari 2022 is [naam 2] naar [plaats 2] gegaan om [gedaagde] te ontmoeten.
2.18.
Op 10 februari 2022 heeft mr. Vlassenroot [naam 2] per whatsapp de volgende vraag gesteld:
“kun jij mij berichten naar aanleiding van mijn email over de aanhouding van her verzoek tot echtscheiding? (…)”
Hier heeft [naam 2] per whatsappbericht van 11 februari 2022 als volgt op gereageerd:
“(…) De echtscheidingsprocedure zal gewoon doorgaan zoals deze aanvankelijk ingezet is.”
2.19.
Eind februari 2022 is bij [naam 2] nierkanker geconstateerd, waaraan zij kort daarna is geopereerd.
2.20.
Bij beschikking van 28 april 2022 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen [naam 2] en [gedaagde] uitgesproken. Op 2 mei 2022 heeft mr. Vlassenroot deze beschikking per e-mail aan [naam 2] verzonden, met de volgende toelichting:
“(…)
Hierbij zend ik jou de beschikking. De echtscheiding is uitgesproken.
De beschikking dient nog te worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Zodra dat is gebeurd, bericht ik je weer nader.
(…)”
2.21.
Op deze e-mail heeft [naam 2] niet gereageerd.
2.22.
Op 22 april 2022 heeft [gedaagde] zijn spullen bij [naam 2] laten ophalen.
2.23.
Op 22 mei 2022 is [naam 2] door zelfdoding overleden.
2.24.
Op 13 september 2022 heeft [eiser 1] beslag laten leggen op het huis van [naam 2] om te voorkomen dat [gedaagde] het huis verkoopt aan een derde en vervolgens geen verhaal biedt. [eisers] waren ten tijde van het overlijden van [naam 2] woonachtig in het huis en zijn hier na haar overlijden blijven wonen.
2.25.
[gedaagde] heeft op 7 december 2022 de nalatenschap van [naam 2] zuiver aanvaard. In de op 16 december 2022 op verzoek van [gedaagde] opgemaakte verklaring van erfrecht is opgenomen dat [gedaagde] op grond van de wettelijke verdeling alle goederen van de nalatenschap van [naam 2] heeft verkregen. In de periode daarna heeft [gedaagde] toegang gekregen tot de bankrekening van [naam 2] en het gehele banksaldo aan zichzelf overgemaakt. Ook heeft hij de verzekerings-, water- en energiecontracten van het huis op zijn eigen naam laten zetten. De rekeningen heeft hij vervolgens echter onbetaald gelaten. Na ontdekking hiervan hebben [eisers] met deze partijen zelf nieuwe contracten afgesloten, zodat zij zelf voor de betaling van deze lasten zorg konden dragen.

3.De vordering

3.1.
In deze procedure vorderen [eisers] – kort samengevat – de verklaring voor recht dat – primair – [gedaagde] de rechten worden ontzegd die hem op grond van titel 2 en 3, boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als echtgenoot zouden toekomen en – subsidiair – dat [gedaagde] zich schuldig maakt aan een onrechtmatige daad, dan wel in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid door de nalatenschap van [naam 2] te aanvaarden. In het kader van deze subsidiaire vordering vorderen [eisers] verder veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 182.000 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. Tot slot vorderen [eisers] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat op het moment van overlijden van [naam 2] het testament nog niet was gepasseerd en ook de echtscheiding, die al wel was uitgesproken, nog niet was ingeschreven in het daarvoor bestemde register. Het gevolg hiervan is dat [gedaagde] op grond van het wettelijk versterfrecht net als [eisers] voor een derde deel erfgenaam is in de nalatenschap van [naam 2] . Bovendien verkrijgt [gedaagde] als langstlevende echtgenoot de goederen van de nalatenschap, waaronder het huis, terwijl [eisers] enkel een niet opeisbare geldvordering verkrijgen op [gedaagde] ter hoogte van hun erfdeel als bedoeld in artikel 4:13 BW. Ter voorkoming hiervan vorderen [eisers] in deze procedure primair een verklaring voor recht dat [gedaagde] de hem als echtgenoot op grond van het versterfrecht toekomende rechten worden ontzegd. Zij beroepen zich hierbij op de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid. Subsidiair handelt [gedaagde] volgens [eisers] onrechtmatig door de nalatenschap te aanvaarden.
4.2.
De rechtbank begrijpt het primair gevorderde zo dat het op een echtgenoot toepasselijke versterfrecht volgens [eisers] op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing moet worden verklaard als bedoeld in artikel 6:2 BW. Naar de heersende leer heeft artikel 6:2 BW ook gelding in het erfrecht (zie Hof Den Haag 12 mei 2021, ECLI:NL:GHDHA:2020:891). Op grond van dit artikel wordt een rechtsregel buiten toepassing gelaten als toepassing van de regel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit is enkel het geval als toepassing leidt tot onaanvaardbare gevolgen. Om tot deze conclusie te komen moet sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.
4.3.
Uit de uitspraak van het hof Den Haag van 6 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2800, kan worden afgeleid dat afwijking van het toepasselijke versterfrecht naar aanleiding van een concept testament op grond van de redelijkheid en billijkheid mogelijk is als er ‘volstrekte zekerheid’ is dat hetgeen is vastgelegd in het concept testament overeenstemt met de uiterste wil van de overledene op het moment van overlijden. Hiermee wordt immers voorbijgegaan aan de vormvereisten die gelden voor een rechtsgeldig testament, die ertoe dienen te waarborgen dat de wil ten tijde van het passeren van de akte overeenstemt met hetgeen in het concept testament is vastgelegd.
4.4.
[eisers] voeren in het kader van hun beroep op de redelijkheid en billijkheid aan dat [naam 2] dacht dat zij al had geregeld dat [gedaagde] was uitgesloten van haar nalatenschap. Ook wijzen zij op het feit dat ten tijde van haar overlijden reeds een echtscheidingsbeschikking was gewezen. Inschrijving van deze beschikking zou ook als gevolg hebben gehad dat [gedaagde] niet langer volgens het versterferfrecht van [naam 2] erfde. [gedaagde] brengt hiertegen in dat [naam 2] de echtscheiding niet wilde doorzetten en daarom bewust het testament niet zal hebben ondertekend en de echtscheiding niet heeft ingeschreven.
4.5.
Vast staat dat [naam 2] al in september 2021 het testament heeft laten opstellen waarin zij [gedaagde] uitsluit van haar nalatenschap. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] voldoende gemotiveerd gesteld dat dit concept toentertijd niet is gepasseerd omdat nog een rekening van de notaris moest worden voldaan. Dit blijkt immers genoegzaam uit de volgende tussen mr. Vlassenroot, de notaris en mr. Paardenkoper gevoerde e-mailcorrespondentie. Mr. Vlassenroot heeft de notaris in zijn e-mail van 23 september 2021 gevraagd om hem, naar aanleiding van het gesprek van die ochtend, zowel het concept testament als de desbetreffende factuur toe te sturen, wat de notaris bij e-mail van 27 september 2021 ook heeft gedaan. Deze laatste e-mail heeft mr. Vlassenroot vervolgens op 6 oktober 2021 doorgestuurd aan mr. Paardenkoper met de vraag of de factuur al is betaald, omdat [naam 2] het testament zo snel mogelijk in orde wilde maken. Mr. Paardenkoper heeft hierop geantwoord dat de factuur door zijn kantoor zal worden betaald.
4.6.
[gedaagde] betwist dat de notaris de akte niet heeft willen verlijden omdat een factuur niet zou zijn betaald, nu een factuur doorgaans pas na de werkzaamheden wordt verstuurd. Uit de hiervoor besproken correspondentie blijkt echter wel degelijk dat de notaris eerst betaling van de openstaande factuur wenste. Bovendien miskent [gedaagde] met zijn stelling dat deze factuur betrekking had op eerdere werkzaamheden, namelijk de werkzaamheden die de notaris heeft verricht in opdracht van [naam 2] en [gedaagde] gezamenlijk. Naar [eisers] onweersproken hebben gesteld, waren [naam 2] en [gedaagde] namelijk al eerder bij deze notaris geweest om hun financiële verhoudingen te regelen. Dit volgt ook uit de desbetreffende factuur zelf (zie hiervoor onder 2.9). Deze factuur was echter onbetaald gebleven.
4.7.
Gelet op dit een en ander staat vast dat [naam 2] eerst deze openstaande factuur moest voldoen voordat de notaris het testament zou passeren. [eisers] hebben onweersproken gesteld dat deze factuur in oktober 2021 ook daadwerkelijk is betaald. Dit sluit aan bij de hiervoor genoemde e-mail van mr. Paardenkoper van 6 oktober 2021, die in deze e-mail heeft bevestigd dat zijn kantoor de factuur zal betalen.
4.8.
De vraag dringt zich op waarom [naam 2] het testament vervolgens niet heeft ondertekend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Vlassenroot toegelicht dat hij was geschrokken toen na het overlijden van [naam 2] bleek dat het testament niet was gepasseerd. Dat had hij niet verwacht. Achteraf is hem gebleken dat de notaris na ontvangst van de betaling nooit meer contact heeft opgenomen met [naam 2] om het concept van het testament rechtsgeldig te passeren. Verder heeft hij verklaard dat [naam 2] aan hem heeft bevestigd dat het testament was geregeld, waarbij hij echter niet heeft doorgevraagd of zij ook daadwerkelijk bij de notaris was geweest om het concept te ondertekenen, aannemende dat de notaris een en ander rechtstreeks met [naam 2] had geregeld. Hij vermoedt daarom dat [naam 2] heeft gedacht dat het concept, na betaling van de factuur, ook ‘buiten haar om kon worden omgezet in een testament’. Ook [naam 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [naam 2] meermaals tegen hem heeft gezegd dat het testament was geregeld. Ook nog in februari 2022, nadat bij [naam 2] nierkanker was geconstateerd, heeft [naam 2] hem verteld dat het ‘met het huis gelukkig allemaal was geregeld, zodat ze zich daar geen zorgen over hoefde te maken’. Tot slot sluit dit ook aan bij de overgelegde verklaringen van verschillende personen in de omgeving van [naam 2] aan wie zij, blijkens deze verklaringen, heeft verteld dat zij naar de notaris is gegaan, dan wel haar testament heeft aangepast om te zorgen dat [gedaagde] geen aanspraak zou kunnen maken op haar vermogen. Uit geen van deze verklaringen blijkt dat [naam 2] zich ervan bewust was dat van een rechtsgeldig testament nog geen sprake was. Een vriendin van [naam 2] heeft bovendien verklaard dat [naam 2] aan haar uitdrukkelijk heeft bevestigd dat zij reeds via de notaris had geregeld dat haar gelden en huis alleen aan haar kinderen zouden toekomen. De desbetreffende verklaring luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
Ik heb met [naam 2] vaak over scheiding hoe toekomst voor te zetten gesproken. Ze vertelde mij dat scheiding in gang was gezet en de handtekeningen gezet waren.Ook heb ik haar rechtstreeks gevraagd hoe ze getrouwd waren en of huis en andere gelden wat van [naam 2] is en was voor huwelijk, van haar zijn en blijven. Ze heeft mij duidelijk en helder laten weten dat haar huis en haar gelden, alleen voor van haar zijn en later voor de kinderen zijn en hij hier geen enkele aanspraak op kan doen. Dat dit notarieel was vastgelegd. Ook liet hij zijn spullen die nog bij [naam 2] stonden ophalen, bed schilderij tafel paar stoelen en wat tuinstoelen en tv.(…)”
4.9.
In zijn verweer heeft [gedaagde] met overlegging van een bankafschrift aangevoerd dat [naam 2] in deze periode voldoende geld op haar rekening had, zodat de reden dat zij de factuur niet betaalde niet aan betalingsonmacht kan hebben gelegen. Deze stelling mist echter feitelijke grondslag, nu de factuur dus wel degelijk is voldaan.
4.10.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat [naam 2] de echtscheiding niet wilde doorzetten, hetgeen zou verklaren dat zij het testament niet heeft laten passeren. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Uit de overgelegde stukken volgt inderdaad dat [naam 2] , nadat zij in september 2021 de echtscheidingsprocedure in gang heeft gezet en niet meer met [gedaagde] samenwoonde, heeft getwijfeld of zij deze procedure wilde voortzetten. [eisers] ontkennen dit ook niet. Zij wijzen erop dat een psycholoog die [naam 2] heeft behandeld haar ook had geadviseerd de procedure tijdelijk stop te zetten gelet op de emotionele belasting die een scheiding met zich brengt. Met [eisers] is rechtbank echter van oordeel dat [naam 2] er niettemin steeds aantoonbaar voor heeft gekozen de echtscheiding door te zetten. Zo schrijft [gedaagde] zelf in zijn e-mail aan [naam 2] van 3 januari 2022 ‘
nu je duidelijk aangegeven hebt de echtscheidingsprocedure niet stop te willen zetten, laat je mij geen andere keus dan via deze weg mijn persoonlijke eigendommen die op de (…)staan op te eisen’. Op 10 februari 2022, nadat [naam 2] een bezoek aan [gedaagde] heeft gebracht, heeft [naam 2] per whatsappbericht aan haar advocaat bovendien geschreven dat ‘de echtscheidingsprocedure gewoon zal doorgaan zoals aanvankelijk ingezet’. Volgens [gedaagde] is [naam 2] ook in maart 2022 nog naar [plaats 2] afgereisd om hem te bezoeken. In het bijzijn van [gedaagde] zou zij haar advocaat hebben gebeld om de procedure stop te zetten. [eisers] betwisten dat [naam 2] in maart 2022 naar [plaats 2] is gereisd, omdat [naam 2] op dat moment herstellende was van de operatie aan haar nier en [eiser 1] indertijd bovendien altijd bij haar zou zijn geweest. Wat hier ook van zij, niet in geschil is dat [gedaagde] in april 2022 uiteindelijk al zijn achtergebleven eigendommen uit het huis van [naam 2] heeft opgehaald. Met [eisers] is de rechtbank van oordeel dat [naam 2] en [gedaagde] daarmee ook feitelijk uitvoering aan de echtscheiding hebben gegeven. Eind april 2022 is de echtscheiding vervolgens daadwerkelijk uitgesproken. Niet gebleken is dat [naam 2] nog heeft getwijfeld over het laten inschrijven van deze uitspraak in het daartoe bestemde register, ook niet naar aanleiding van de e-mail van mr. Vlassenroot van 2 mei 2022 aan [naam 2] dat hij het zal laten weten als de inschrijving heeft plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 1] op dit punt verklaard dat [naam 2] duidelijk erg opgelucht was dat de echtscheiding was uitgesproken, omdat, zo verklaarde ook mr. Vlassenroot tijdens de mondelinge behandeling, zij erg bang was geweest dat [gedaagde] de scheiding zou frustreren. Gelet op dit alles valt niet in te zien waarom [naam 2] in ieder geval vanaf dit moment niet over zou zijn gegaan tot het laten passeren van het testament, had zij inderdaad geweten dat dit nog moest gebeuren.
4.11.
[gedaagde] heeft zijn stelling dat [naam 2] het testament niet heeft laten passeren omdat zij de scheiding niet wenste voort te zetten, aldus onvoldoende onderbouwd. Bovendien brengen de twijfels die bij [naam 2] hebben bestaan omtrent het voortzetten van de echtscheidingsprocedure nog niet mee dat zij eveneens twijfelde over de uitsluiting van [gedaagde] van haar nalatenschap. Uit alle overgelegde verklaringen van familie en vrienden en whatsappgesprekken komt immers het eenduidige beeld naar voren dat [naam 2] gedurende het weekend van 17 september 2021 in [plaats 2] tot de ontdekking is gekomen dat [gedaagde] vele schulden had en dat zij sindsdien erg bang was voor de financiële consequenties van het huwelijk dat zij met [gedaagde] had gesloten. Hierom wenste zij in het belang van haar kinderen onder meer direct haar testament aan te passen. Ook dit volgt uit verschillende van de overlegde verklaringen. Zoals onweersproken gesteld door [eisers] ging het haar daarbij met name om haar huis, waar haar kinderen ten tijde van haar overlijden nog woonden. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat dit testament enkel is opgesteld omdat dit nu eenmaal standaard gebeurt bij het opstarten van een echtscheidingsprocedure.
4.12.
In dit kader merkt de rechtbank tot slot nog op dat zij niet meegaat in het betoog van [gedaagde] dat [naam 2] enkel van hem wilde scheiden – en daarmee ook haar testament wenste aan te passen – omdat zij door de thuissituatie met haar zoon [eiser 2] met ernstige psychische problemen kampte. Het bestaan van deze problematiek neemt het hiervoor geschetste beeld niet weg dat de aanleiding voor het opstarten van de scheiding en het aanpassen van haar testament was dat [naam 2] op de hoogte raakte van de schuldenpositie van [gedaagde] . [gedaagde] heeft het bestaan van deze schulden en de ontdekking daarvan door [naam 2] , hetgeen [eisers] onder meer hebben onderbouwd met verwijzing naar foto’s van aanmaningen en dergelijke zoals gemaakt door [naam 2] tijdens dit weekend, ook ruimschoots onvoldoende betwist.
4.13.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat [naam 2] [gedaagde] wilde uitsluiten van haar nalatenschap en dat zij overtuigd was dat zij dit al via de notaris had geregeld. Op basis van deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat er volstrekte zekerheid is dat hetgeen is vastgelegd in het concept-testament overeenstemt met de uiterste wil van [naam 2] op het moment van haar overlijden (zie hiervoor onder 4.3). Gelet op dit een en ander ziet de rechtbank grond om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] zich jegens [eisers] op zijn aanwijzing als erfgenaam en enig rechthebbende op de goederen krachtens het wettelijk versterfrecht kan beroepen. De gevorderde verklaring van recht zal de rechtbank dan ook toewijzen, zodat [eisers] in overeenstemming met het testament erven van [naam 2] .
4.14.
De gevorderde verklaring voor recht heeft overigens een ruime strekking en omvat een verwijzing naar zowel titel 2 als titel 3 van Boek 4 BW. Op dit punt heeft [gedaagde] geen specifiek verweer gevoerd en ook overigens verzet zich niets tegen toewijzing van het gevorderde.
Kosten
4.15.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de gevorderde beslagkosten die toewijsbaar zijn op grond van het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Gelet op de door de [eisers] overgelegde beslagexploten, begroot de rechtbank de explootkosten op € 383,96, te vermeerderen met € 1.880 aan salaris advocaat (1 punt x € 1.880 tarief V). Verder worden de proceskosten aan de zijde van [eisers] begroot op € 133,49 aan kosten dagvaarding, € 2.277 aan betaald griffierecht (inclusief kosten verlofprocedure conservatoir beslag) en € 3.760 aan salaris advocaat (2 punten x € 1.880 tarief V). Aldus zal de rechtbank een bedrag aan proceskosten toewijzen van in totaal € 8.434,45.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] de rechten worden ontzegd die hem als echtgenoot in de zin van titel 2 en 3, boek 4 BW zouden toekomen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis begroot op € 8.434,45.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.
Type 2984