Uitspraak
1.De procedure
2.De beoordeling van het verzoek
een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt, afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar of een persoon als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het consumentenkrediet. (…) Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet financieel toezicht, aan instellingen als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het consumentenkrediet of aan krachtens het eerste lid, onderdeel d, van dat artikel aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan” (een 285-verklaring).
indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet”.
Hierbij verklaart [A] , werkzaam Budgetbeheer Den Haag, dat er geen reëele mogelijkheden zijn dat verzoeker(…) tot een buitengerechtelijke schuldregeling komt met zijn/haar crediteuren.”
Namens de schuldbemiddelingsinstantie Budgetbeheer Den Haag, die hiermee verklaart te voldoen aan de vereisten van artikel 48 lid 1 onder C van de Wet op het Consumentenkrediet, verklaart de behandelend medewerker, te weten [A], hierbij dat het minnelijk traject van de verzoeker als volgt is verlopen:”.