In deze zaak heeft eiser op 3 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 19 december 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 5 juli 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan opdragen een nieuw besluit te nemen binnen een door de rechter gestelde termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat een termijn van acht weken voor het nemen van een besluit passend is, rekening houdend met de zorgvuldigheid van de besluitvorming.
De rechtbank heeft bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.