ECLI:NL:RBDHA:2023:12976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.19786, NL23.19824, NL23.19787, NL23.9788 en NL23.19791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een gezin met minderjarige kinderen en de belangenafweging in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een gezin van Nigeriaanse nationaliteit, bestaande uit ouders en hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers tegen de maatregelen van bewaring ongegrond verklaard. De eisers, geboren in respectievelijk 1980, 1985, 2017, 2019 en 2020, waren in bewaring gesteld op grond van de vrees dat zij zich aan het toezicht zouden onttrekken en de uitzettingsprocedure zouden belemmeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist en dat de omstandigheden van de eisers niet zijn veranderd sinds eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank heeft ook de belangen van de minderjarige kinderen meegewogen, maar oordeelt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met deze belangen. De rechtbank verwijst naar de Vreemdelingencirculaire 2000, waarin staat dat de bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen alleen proportioneel is als de uitzetting binnen twee weken kan plaatsvinden. In dit geval was de uitzetting gepland op 19 juli 2023, wat binnen deze termijn viel. De rechtbank concludeert dat de maatregelen van bewaring niet onrechtmatig waren en dat de belangen van de kinderen voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming van verweerder. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding zijn afgewezen.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.19786, NL23.19824, NL23.19787, NL23.9788 en NL23.19791
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser] en [eiseres] ,
mede namens hun minderjarige kinderen [minderjarige kind 1] , [minderjarige kind 2] en [minderjarige kind 3], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3] , [V-nummer 4] en [V-nummer 5]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).
Procesverloop
Bij besluiten van 6 juli 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 juli 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. F.W. Verweij, als waarnemer van hun gemachtigde. Als tolk is verschenen I.D.O. Onwuegbuchu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eisers zijn van Nigeriaanse nationaliteit en zijn geboren op [1980] respectievelijk [1985] , [2017] , [2019] en [2020] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregelen vordert, omdat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en eisers de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging
daartoe hebben gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen hebben onttrokken (deze grond is enkel aan de vader opgelegd);
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging hebben ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg hebben gegeven;
3i. te kennen hebben gegeven dat zij geen gevolg zullen geven aan hun verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning hebben ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eisers alle gronden die aan de maatregelen van bewaring ten grondslag zijn gelegd hebben betwist. De rechtbank overweegt dat deze gronden dezelfde zijn als de gronden in de maatregelen van bewaring die op 16 juni 2023 aan eisers zijn opgelegd. De beroepen tegen deze maatregelen van bewaring zijn door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht op 3 juli 2023 op zitting behandeld en op 6 juli 2023 heeft de rechtbank in deze zaken uitspraak gedaan, waarbij de beroepen ongegrond zijn verklaard.1 Gezien deze gronden en in aanmerking genomen dat de omstandigheden van eisers niet veranderd zijn verwijst de rechtbank voor haar oordeel naar bovenstaande uitspraken. De beroepsgrond slaagt niet.
Belang van de minderjarige kinderen
4. Eisers stellen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen van eisers bij het opleggen van de maatregelen van bewaring. Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)2 blijkt dat in het geval dat minderjarige kinderen in bewaring worden gesteld, moet worden gekeken naar verschillende omstandigheden. Zo moet gekeken worden naar de leeftijd van de kinderen, de omstandigheden in het detentiecentrum en de duur van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft deze omstandigheden niet kenbaar meegewogen in de maatregelen van bewaring, waardoor deze onvoldoende gemotiveerd zijn. Daarbij komt aan de duur van de maatregelen van bewaring een bijzonder gewicht toe. Als minderjarige kinderen tien dagen in bewaring worden gesteld, is dat al te lang.3 Eisers zitten inmiddels al meer dan vier weken in bewaring en deze maatregelen kunnen nog enkele dagen voortduren, dat is dus te lang. In dit geval kan verweerder ook niet volstaan met een verwijzing naar zijn beleid dat hij maximaal twee weken de tijd heeft om eisers uit te zetten. De minderjarige kinderen van eisers zaten voor het opleggen van deze maatregelen van bewaring namelijk al drie weken in bewaring, nu komen er nog in elk geval één of twee weken bij. De bewaring van eisers duurt daarom dus al ruim meer dan twee weken.
1. NL23.18045 en NL23.18040, NL23.18047, NL23.18048 en NL23.18049.
2 ECLI:CE:CHR:2023:0504JUD000753420.
3 ECLI:CE:CHR:2023:0504JUD000753420.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Volgens onderdeel A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is de bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen alleen proportioneel als verwacht mag worden dat de uitzetting of overdracht binnen twee weken kan worden gerealiseerd. In het geval er sprake is van een gestarte procedure kan de maatregel van bewaring voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Eisers hebben op 16 juni 2023 tijdens het gehoor voor inbewaringstelling een herhaalde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 5 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat verweerder, volgens onderdeel A5/2.4 van de Vc, na 5 juli 2023 maximaal twee weken de tijd heeft om eisers uit te zetten naar Nigeria. Eisers moeten dus uiterlijk 19 juli 2023 uitgezet worden naar Nigeria. De vlucht van eisers stond in eerste instantie gepland op 12 juli 2023, maar is door omstandigheden die gelegen zijn buiten eisers en verweerder om, niet doorgegaan. Verweerder heeft daarom een nieuwe vlucht gepland op 19 juli 2023. Ook deze vlucht valt nog binnen de maximale termijn van twee weken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door zich te houden aan dit beleid voldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen van eisers en met de omstandigheden waaronder zij in bewaring zijn gesteld. Het beroep van eisers op het arrest van het EHRM maakt dit oordeel niet anders. In dat geval bevonden eisers in kwestie zich namelijk in een detentiecentrum dat volstrekt ongeschikt was voor minderjarige kinderen, omdat er onder meer sprake was van ernstige geluidsoverlast vanuit luidsprekers en het detentiecentrum was gelegen nabij een start- en landingsbaan van een drukke luchthaven, wat zorgde voor veel stress bij de minderjarige kinderen. In dit geval bevinden eisers zich in het detentiecentrum in Zeist, dat specifiek is ingericht voor gezinnen met minderjarige kinderen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belangenafweging
6. Eisers voeren verder aan dat verweerder in de belangenafweging in zijn geheel niet heeft benoemd welke impact de nieuwe maatregelen van bewaring hebben op de minderjarige kinderen van eisers en waarom deze maatregelen van bewaring evenredig zouden zijn. Hierdoor is onvoldoende gemotiveerd hoe verweerder de belangen van de minderjarige kinderen van eisers heeft meegewogen. In de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt wordt enkel ingegaan op de redenen waarom het opleggen van de maatregelen van bewaring voor verweerder van belang is. Dat is op zichzelf onbegrijpelijk, omdat detentie nooit in het belang van het kind is. Verder is het niet inzichtelijk of de belangen evenwichtig zijn afgewogen, omdat enkel de belangen van verweerder in het bestreden besluit worden genoemd. Daarbij komt, dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 augustus 20224 volgt dat het maken van onderscheid tussen kinderen op grond van het gedrag van hun ouders, bij een ingrijpend en belastend besluit niet snel gerechtvaardigd is.5 De belangenafweging is daarom ten onrechte niet in het voordeel van de kinderen van eisers uitgevallen.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging niet in het voordeel van de minderjarige kinderen van eisers is uitgevallen. Aan eisers zijn de maatregelen van bewaring opgelegd, omdat ten aanzien van de vader en de moeder sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. In de maatregelen van bewaring wordt daarbij overwogen dat de situatie van

4.ECLI:NL:RVS:2022:2290.

5 ECLI:CE:CHR:2023:0504JUD000753420, zie paragraaf 11.
de minderjarige kinderen onlosmakelijk is verbonden met de situatie van hun ouders. De minderjarige kinderen van eisers kunnen nog niet voor zichzelf zorgen en zijn afhankelijk van hun ouders. De minderjarige kinderen van eisers zullen dus niet zelfstandig kunnen vertrekken. Verweerder is in de maatregelen van bewaring niet enkel ingegaan op de belangen die verweerder heeft, maar is ook ingegaan op de belangen van de minderjarige kinderen van eisers. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen van eisers en deze ook voldoende kenbaar meegewogen in de maatregelen van bewaring. De uitspraak van de Afdeling waar eisers naar verwijzen, die betrekking heeft op een andere regeling van verweerder, maakt dit oordeel niet anders, omdat de daarin beantwoorde rechtsvragen niet zonder meer toepasbaar zijn op het hier aan de orde zijnde beleid van verweerder. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
8. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is6, niet van oordeel is dat de maatregelen van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig waren.
Conclusie
9. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.

6.ECLI:EU:C:2022:858.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juli 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.