In deze zaak heeft eiseres, van Ugandese nationaliteit, op 18 november 2021 een tweede aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na een periode van inactiviteit heeft eiseres op 29 mei 2022 de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft zij op 14 juni 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 17 februari 2023 geoordeeld dat de Staatssecretaris binnen acht weken een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Echter, op 5 juli 2023 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris wederom niet tijdig een besluit had genomen.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 21 maanden, waarbinnen de asielaanvraag behandeld moet worden, op 18 augustus 2023 is overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet heeft voldaan aan de eerdere uitspraak en de wettelijke termijnen niet in acht heeft genomen. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, en heeft de dwangsom verhoogd naar € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.