In deze zaak heeft eiser op 3 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 2 juni 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 2 februari 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het bestuursorgaan, in dit geval de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in gebreke is gebleven door niet tijdig een beslissing te nemen op de asielaanvraag. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet, was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 5 juli 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat het beroep werd ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet-tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Eiser heeft ook verzocht om bestuurlijke dwangsommen, maar de rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND dit uitsluit. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.