ECLI:NL:RBDHA:2023:12955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.18215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en rechterlijke dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, een burger van Trinidad en Tobago, op 2 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van inactiviteit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiseres op 29 mei 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft zij op 30 juni 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank Den Haag heeft op 22 november 2022 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zestien weken een besluit te nemen.

Eiseres heeft op 22 juni 2023 opnieuw beroep ingesteld, omdat er wederom geen tijdig besluit was genomen. De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn was overschreden en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 200,- per dag voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18215

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
burger van Trinidad en Tobago,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
mede namens haar minderjarige dochter:

[naam] ,

burger van Trinidad en Tobago,
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 2 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 29 mei 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 30 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 22 november 2022 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle het beroep gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen zestien weken moet beslissen op de aanvraag van eiseres.
Eiseres heeft op 22 juni 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze wettelijke beslistermijn is verstreken, dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet) is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is. Omdat een eerste gehoor heeft plaatsgevonden op 16 november 2022, acht de rechtbank een termijn van acht weken passend.
9. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. Het staat de rechter vrij de hoogte van de dwangsom te bepalen, zolang hij daarbij redelijke grenzen in acht neemt. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB), waarin alle zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag zijn vertegenwoordigd, heeft op 25 maart 2020 unaniem geadviseerd dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet echter aanleiding om die dwangsom te verhogen tot een bedrag van € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, nu verweerder nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan de onder 8 genoemde opdracht van de rechtbank.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.