ECLI:NL:RBDHA:2023:12949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens internationale bescherming in Cyprus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Somalische nationaliteit, heeft op 18 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 25 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser in Cyprus internationale bescherming heeft gekregen en dat hij daar nog steeds een beschermingsstatus heeft. De staatssecretaris mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen jegens statushouders zal nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval niet geldt. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die Cyprus biedt voor statushouders, zoals werktrainingen en hulp van autoriteiten of organisaties. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Cyprus niet kan rekenen op de nodige ondersteuning.

De rechtbank wijst erop dat de drempel voor het aantonen van een reëel risico op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus hoog ligt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij in een situatie van materiële deprivatie verkeert die zijn basisbehoeften in gevaar brengt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris, zonder vergoeding van proceskosten voor eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21833

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 18 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 26 juli 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2023, tezamen met NL23.21834, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer Ikar als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1
Eiser heeft in november 2018 een verzoek om internationale bescherming in Cyprus ingediend. In 2020 heeft eiser die bescherming gekregen. De verblijfsvergunning in Cyprus is geldig tot 15 juli 2024.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft weliswaar een tijdelijke verblijfsvergunning gekregen op humanitaire gronden in Cyprus. Alle verdere hulp ontbreekt echter. Eiser heeft geen opvang, geen huisvesting, geen geld en geen eten gekregen. Eiser was voor zijn bestaan aangewezen op de Somalische gemeenschap. Toen deze gemeenschap er achter kwamen dat eiser homoseksueel is, hebben zij hem gediscrimineerd en uit huis gezet. Eiser heeft hiervan melding gemaakt bij de politie, maar die kon niets voor hem betekenen. Eiser kon zelf niet in zijn bestaan voorzien omdat het hem niet lukte om werk te vinden. Hij werd niet aangenomen door zijn huidskleur.
Het bestreden besluit
6. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in een andere lidstaat, te weten Cyrpus, internationale bescherming heeft tot 15 juli 2024. De staatssecretaris gaat ten aanzien van Cyprus in beginsel uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat wil zeggen dat Cyprus de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 EVRM en artikel 3 Antifolterverdrag nakomt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat in zijn geval anders is. Eiser heeft zich namelijk sinds 2020 tot aan zijn vertrek staande weten te houden. Dat hij geholpen is door de Somalische gemeenschap maakt dit niet anders. Eiser heeft nooit de autoriteiten of de hulporganisaties in Cyprus benaderd voor hulp. Nu eiser deze instelling of organisaties niet benaderd heeft, is ook niet gebleken dat ze hem niet willen of kunnen helpen.
De Cypriotische autoriteiten hebben bovendien een systeem voor de registratie van werkzoekenden en statushouders hebben recht op werktrainingen. Eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt en ook niet geklaagd bij de autoriteiten of hulporganisaties dat hij geen werk kon vinden. Hij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om werk te vinden.
Overwegingen
7. Eiser stelt dat hij zich enkel staande heeft weten te houden doordat de Somalische gemeenschap hem heeft geholpen. Zonder deze steun had hij voedsel noch onderdak gehad. Er zijn in Cyprus geen organisaties die eiser daarbij kunnen helpen. Door van eiser te verwachten dat hij aantoont dat de aanwezige organisaties deze zorg niet kunnen bieden, wordt de bewijsrechtelijke lat te hoog gelegd.
Eiser stelt voorts dat verweerder, met het verwijt dat eiser zich niet geregistreerd heeft als werkzoekende en niet deelgenomen heeft aan bestaande werktrainingen voor statushouders, niet duidelijk heeft gemaakt hoe dit verschil had moeten maken in eisers kansen op de arbeidsmarkt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd laten weten dat het beroep zo moet worden begrepen dat naar de mening van eiser de staatssecretaris ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan.
7.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in Cyprus internationale bescherming heeft gekregen en daar nog altijd een beschermingsstatus heeft.
7.2
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Cyprus dit niet doet en dat hij dus een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus. Bij de beantwoording van de vraag of eiser hierin is geslaagd, is het arrest Ibrahim van belang. In dit arrest benadrukt het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) – onverminderd hoog blijft. [1] De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
7.3
De lat ligt dus met andere woorden hoog en die lat wordt in het geval van eiser niet gehaald. De rechtbank begrijpt dat de situatie voor eiser als statushouder in Cyprus moeilijk is. Dat het moeilijk is en dat de levensomstandigheden in Cyprus niet gelijk zijn aan die in Nederland, betekent echter niet dat de staatssecretaris ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en eiser bij terugkeer naar Cyprus in een situatie komt te verkeren die in strijd is met de verdragsverplichtingen.
7.4
Daarbij neemt de rechtbank aan dat het aan eiser als statushouder is om zijn daaruit voortvloeiende rechten in Cyprus te effectueren. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken dat hij voldoende inspanningen heeft geleverd om zijn situatie te verbeteren. Eiser heeft geen gebruikgemaakt van de bestaande mogelijkheden om hulp te zoeken bij in Cyprus bestaande hulporganisaties. Eiser heeft zich voorts niet geregistreerd als werkzoekende. Daarnaast mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen of mogelijke schendingen van zijn rechten eerst wendt tot de (hogere) Cypriotische autoriteiten. [2] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit heeft gedaan. Hierdoor is niet vast komen te staan dat de Cypriotische autoriteiten hem niet willen of kunnen beschermen.
7.5
Ten aanzien van eisers beroep ter zitting op een AIDA-rapport over Cyprus overweegt de rechtbank dat eiser niet geconcretiseerd heeft hoe het AIDA-rapport relevant is voor zijn eigen situatie. Eisers beroep op het AIDA-rapport leidt dan ook niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het HvJ van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
2.Uitspraak van de Afdeling van 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3839.