ECLI:NL:RBDHA:2023:12923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.23436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a lid 1 Vw 2000 en de rechtmatigheid van de inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 augustus 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde in het detentiecentrum in Rotterdam aanwezig waren, en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde in Groningen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat eiser akkoord is gegaan met het gehoor zonder de aanwezigheid van een advocaat, wat leidt tot een gebrek in de procedure. Desondanks oordeelt de rechtbank dat dit gebrek niet automatisch leidt tot de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring gediend zijn. Eiser heeft gebruik gemaakt van zijn procedurele rechten en de rechtbank heeft aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen en dat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht bestaat. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat deze terecht zijn toegepast. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23436

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 25 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn in het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser stelt dat hij ten onrechte gedurende meer dan zes uren, en dus ook tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, geen bijstand heeft gekregen van een advocaat terwijl hij wel te kennen had gegeven bijstand te willen tijdens het gehoor. Op grond hiervan is de inbewaringstelling onrechtmatig.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat eiser eerst heeft aangegeven wel een advocaat bij het gehoor te willen, waarna op 14 augustus 2023 om 20:36 uur een piketmelding is gedaan. Vervolgens staat in het proces-verbaal van het gehoor dat eiser heeft aangegeven geen advocaat te willen, waarna is aangevangen met het gehoor. Er is geen nadere toelichting gegeven op dit verschil in de vermelding van verklaringen van eiser. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat eiser akkoord is om het gehoor te laten plaatsvinden zonder de aanwezigheid van een advocaat. Er is dus sprake van een gebrek. Dit leidt echter niet zonder meer tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval wel een belangenafweging plaats dient te vinden.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk gebrek niet automatisch leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard. In eisers geval is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring gediend zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals de gemachtigde van eiser ook ter zitting heeft bevestigd, de piketmelding direct de volgende dag is geaccepteerd waardoor de duur dat eiser geen gebruik heeft kunnen maken van een gemachtigde beperkt is gebleven. Vervolgens heeft eiser ook gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten. De rechtbank ziet in voorgaande wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. Eiser stelt verder dat er sprake is van schending van artikel 5.3 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) omdat eiser niet schriftelijk op de hoogte is gebracht van de redenen van zijn inbewaringstelling en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat er niet is voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3 van het Vb 2000. Uit het dossier blijkt immers niet dat aan eiser is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep in kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is hiermee sprake van een gebrek. De rechtbank ziet echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding om het gebrek te passeren nu eiser beroep heeft ingediend en daarbij ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van gratis rechtsbijstand. Eiser is niet benadeeld. Dit betekent dat eiser ondanks het gebrek niet is verstoken van zijn recht op gratis rechtsbijstand. Ook in voorgaande ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling, deze zal echter ook al worden toegewezen op grond van hetgeen is overwogen in 4.2.
Grondslag en gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Op het moment van de inbewaringstelling bestond een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit het Eurodac-systeem volgt dat eiser op 27 november 2020 in Duitsland geregistreerd is.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de zware grond 3a niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd. Eiser is namelijk asielzoeker en daarom kan hem niet worden verweten dat hij niet op de juiste wijze Nederland is binnengekomen.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden 3a, 3d, 4c en 4d terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd, en in samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft immers verklaard dat hij Europa is ingereisd terwijl hij niet in het bezit was van een paspoort of document voor grensoverschrijding, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Dat eiser als asielzoeker naar Europa is gekomen en een asielaanvraag heeft gedaan in Duitsland maakt dit niet anders (3a). Ook heeft eiser verklaard geen pogingen te hebben gedaan om aan de juiste reis- of identiteitsdocumenten te komen (3d). Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in de basisregistratie personen en heeft hij ook niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken (4c). Ook heeft eiser verklaard slechts over € 13,70 te beschikken waardoor kan worden aangenomen dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt (4d). De staatssecretaris heeft ook terecht gemotiveerd dat deze gronden een significant risico op onttrekking aan het toezicht met zich meebrengen. Nu voorgaande gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen, laat de rechtbank de overige gronden onbesproken.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat zijn medische omstandigheden onvoldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van toepassing van een lichter middel, zoals een meldplicht, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het feit dat daaruit een significant risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Duitsland. Dat eiser ter zitting heeft aangegeven zelfstandig terug te willen keren naar Duitsland, maakt niet dat alsnog een lichter middel aangewezen is. Gelet op het significante risico op onttrekking aan het toezicht en de eerdere verklaringen en het gedrag van eiser is verweerder er terecht van uitgegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan het aan hem opgelegde overdrachtsbesluit. Verder is in de maatregel van bewaring overwogen dat de medische zorg binnen detentie gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Hierbij is ook specifiek betrokken dat eiser stelt depressief te zijn en hiervoor onder doktersbehandeling te staan en medicijnen te slikken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris met deze motivering kunnen volstaan. Ook blijkt uit het vertrekgesprek van 16 augustus 2023 dat eiser wordt gezien door de medische dienst, nu door de dienst aan de regievoerder informatie is doorgegeven waaruit blijkt dat de dienst de medische situatie van eiser heeft beoordeeld. Naar oordeel van de rechtbank is voorts niet gebleken van persoonlijke belangen of bijzondere omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien om eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht werkt en dat zicht op overdracht bestaat. Op dag drie van de inbewaringstelling heeft de staatssecretaris een claimverzoek naar de Duitse autoriteiten verzonden en tevens een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De Duitse autoriteiten hebben vervolgens op 18 augustus 2023 het claimverzoek geaccepteerd. Verder is op 21 augustus 2023 een overdrachtsbesluit genomen. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. Dat eiser nog niet aan de Duitse autoriteiten is overgedragen, maakt voorgaande niet anders. De staatssecretaris heeft zich in dit kader op het standpunt mogen stellen dat daar enige tijd voor nodig is. De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de overdracht aan Duitsland uiteindelijk, binnen de daartoe gestelde termijnen, geen doorgang zal vinden. Daardoor is er sprake van zicht op overdracht.
Conclusie
10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Gelet op het oordeel onder 4.2 en 5.1 ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.