ECLI:NL:RBDHA:2023:12920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.1287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van een verzoekster van Somalische nationaliteit. De verzoekster had op 15 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 19 september 2021 was ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Vervolgens heeft de verzoekster op 29 mei 2023 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoekster haar beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan haar verzoek tegemoet is gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de asielaanvraag eindigde op 19 maart 2022, maar dat deze termijn op 14 maart 2022 met negen maanden was verlengd. De staatssecretaris heeft de beslistermijn verder verlengd op basis van het WBV 2022/22. De rechtbank concludeert dat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was en dat de ingebrekestelling van de verzoekster prematuur was ingediend. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Om deze redenen heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1287

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoekster,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 15 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 19 september 2021.
Verweerder heeft op 15 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Verzoekster heeft op 29 mei 2023 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoekster heeft de aanvraag ingediend op 19 september 2021. De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde daarom op 19 maart 2022. Bij brief van 14 maart 2022 heeft verweerder de beslistermijn met negen maanden verlengd, op basis van artikel 42, vierde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De beslistermijn eindigde daarmee op 19 december 2022. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de mogelijkheid gecreëerd de beslistermijn van asielaanvragen, waarop nog niet was beslist op 27 september 2022, daarenboven met negen maanden te verlengen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De generale verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Omdat verweerder de uit de Procedurerichtlijn voortvloeiende maximale beslistermijn van 21 maanden niet wenst te overschrijden, heeft verweerder in het onderhavige geval de beslistermijn met slechts 6 maanden verlengd. De beslistermijn is daarom verstreken op 19 juni 2023. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 25 december 2022 prematuur was ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.