ECLI:NL:RBDHA:2023:1286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van eiser, waaronder zorgen over de asielprocedure in Duitsland en zijn medische situatie, overwogen.

De rechtbank oordeelt dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek en dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure die een reëel risico voor hem zouden vormen. De rechtbank concludeert dat de medische situatie van eiser niet zo ernstig is dat dit een overdracht aan Duitsland in de weg staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat de toewijzing van een voorlopige voorziening slechts een voorlopig oordeel is, waaraan de rechter in beroep niet gebonden is.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25036

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2001 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 16 mei 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft weinig vertrouwen in de asielprocedure in Duitsland vanwege de toegenomen druk op de asielprocedure door de enorme instroom van Oekraïense en Afghaanse asielzoekers die een grote impact heeft op de procedure in Duitsland. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar het AIDA-rapport van 8 april 2022. Verder verwijst hij ook naar de gelijkenis van de Duitse en Nederlandse asielprocedure. Er kan dan ook één-op-één geput worden uit de Nederlandse ervaringen. Eiser doet ook een beroep op zijn familieband met zijn in Nederland verblijvende tante. Verder dient eisers aanvraag vanwege zijn medische situatie, door Nederland aan zich getrokken te worden. Tot slot stelt eiser in zijn aanvullende gronden dat de toegewezen voorlopige voorziening impliceert dat de voorzieningenrechter vindt dat het beroep een kans van slagen heeft en verzoekt het beroep daarom gegrond te verklaren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [3]
5. Eiser heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen waardoor eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5] Eisers algemene verwijzing naar het AIDA-rapport van april 2022 en zijn stelling dat hieruit volgt dat de oorlog in Oekraïne een grote impact heeft op de Duitse asielprocedure en dat Duitsland buitenproportioneel veel Oekraïense en Afghaanse asielzoekers opneemt, bieden onvoldoende concrete aanknopingspunten om tot voormelde conclusie te komen. Uit dit rapport blijkt namelijk niet dat Dublinclaimanten in Duitsland geen toegang hebben tot de opvangvoorzieningen. Evenmin blijkt hieruit dat de leefomstandigheden in de opvang zo slecht zijn dat aangenomen moet worden dat eiser bij overdracht terecht komt in een toestand van verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt in de meest elementaire behoeften te voorzien. Daarnaast is de kwaliteit van de opvang in Nederland voor de beoordeling van de vraag of eiser bij overdracht naar Duitsland mogelijk terecht zou komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie en dat daarmee de ondergrens, zoals bedoeld in het arrest Jawo zou worden gehaald, niet relevant.
6. Voorts hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat eisers asielverzoek in behandeling wordt genomen en in overeenstemming met het Europese en internationale recht zal worden beoordeeld. Daar komt bij dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de daartoe bevoegde instanties of (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze eiser niet willen of kunnen helpen.
7. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er voor dat de vreemdeling kan blijven bij of wordt verenigd met een kind, broer of zus, of ouder, als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] volgt dat het aan de vreemdeling is om met stukken aannemelijk te maken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. [7] Daarin is eiser niet geslaagd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde tante niet kan worden beschouwd als gezinslid in de zin van de Dublinverordening of als familielid zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Bovendien is niet gebleken dat eiser vanwege zijn medische situatie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat enkel zijn tante deze zorg zou kunnen verlenen. Hiermee bestaat dan ook geen grond voor de conclusie dat Nederland op grond van die bepaling verantwoordelijk moet worden geacht.
8. Eiser stelt tot slot dat zijn medische situatie aan de voorgenomen overdracht aan Duitsland in de weg staat. De rechtbank overweegt daartoe dat de medische voorzieningen van de lidstaten in beginsel vergelijkbaar zijn. Uit het patiëntendossier dat eiser heeft overgelegd blijkt dat eiser twee splinters van een granaatscherf in zijn lichaam heeft en dat hij daarvoor geopereerd dient te worden. Er is derhalve geen sprake van dusdanige ernstige medische problematiek dat eiser niet overgedragen zou kunnen worden aan Duitsland.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
10. De rechtbank overweegt tot slot dat de toewijzing van de voorlopige voorziening een voorlopig oordeel is van de voorzieningenrechter, waaraan de rechter die de zaak in beroep beoordeelt niet is gebonden.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Uitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2296.