ECLI:NL:RBDHA:2023:12764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet in behandeling name van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 8 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Volgens de Dublinverordening is Nederland niet verantwoordelijk voor de asielaanvraag, omdat Oostenrijk als lidstaat is aangewezen om de aanvraag te behandelen. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Oostenrijk een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, maar de rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De staatssecretaris mocht verwachten dat eiser zijn stellingen zou onderbouwen met documenten, wat hij niet heeft gedaan.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen en dat er geen gebreken zijn in de zorgvuldigheid of motivering van het besluit. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 15 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.20763
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Vreugdehil-Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, V. Sharma als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser brengt naar voren dat hij in Oostenrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Hem is door meerdere mensen verteld dat zij uit ervaring weten dat Oostenrijk Indiërs allemaal terugstuurt naar India en ook niet in opvangcentra huisvesten omdat die overvol zijn. De staatssecretaris werpt hem ten onrechte tegen dat hij zijn stellingen niet heeft onderbouwd door bijvoorbeeld documenten te overleggen. Eiser kan hiervan geen documenten hebben, omdat het aan hem is verteld. Dat aan eiser een document met een kampadres is gegeven betekent niet dat hem ook daadwerkelijk opvang gegeven zal worden.
Eiser klaagt verder dat zijn situatie en verklaringen niet zijn meegenomen in het voornemen. Ook is sprake van een fictief claimakkoord, waardoor hij geen vertrouwen heeft dat de Oostenrijkse autoriteiten hem goed zullen behandelen.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. De staatssecretaris mag er in beginsel, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Oostenrijk zich houden aan hun internationale verplichtingen. Dit is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 3 mei 2023.2 Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
Eiser is hier niet in geslaagd. Eiser heeft van horen zeggen dat Indiërs niet of slecht worden opgevangen en dat ze allemaal worden teruggestuurd. De staatssecretaris mocht hier een onderbouwing van eiser verwachten, omdat dit zonder enige onderbouwing niet voor waar kan worden aangenomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem anderszins onmogelijk was om aannemelijk te maken dat de opvang in Oostenrijk niet aan de eisen voldoet en er sprake is van refoulement van Indiërs. De staatssecretaris is verder voldoende ingegaan op de eigen verklaringen van eiser. Eiser heeft zelf verklaard dat hij een document met een kampadres had gekregen. De staatssecretaris mocht ervan uitgaan dat dit voor opvang was. Van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Wat namens eiser over het voornemen is aangevoerd maakt het voorgaande niet anders. Het voornemen ligt namelijk niet ter toetsing voor. Dat sprake is van een fictief claimakkoord leidt ook niet tot een ander oordeel. Uit artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening volgt dat een fictief claimakkoord gelijkstaat aan een
expliciet claimakkoord. Dit houdt de verplichting in om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen en daarbij de Europese richtlijnen op het gebied van asiel toe te passen. Dat het gevoelsmatig past bij eisers gestelde wantrouwen richting Oostenrijk, maakt dat niet anders.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag op goede gronden niet in behandeling genomen. Van een gebrekkige zorgvuldigheid of motivering is niet gebleken. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.