ECLI:NL:RBDHA:2023:12716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.16612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 16 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Oostenrijk verantwoordelijk is op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft niet voldoende aangetoond dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening, die de mogelijkheid biedt om een asielaanvraag zelf te behandelen in bijzondere omstandigheden. Eiseres' medische klachten en haar afhankelijkheid van een nicht in Nederland zijn niet voldoende om deze bevoegdheid in te roepen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat artikel 16 van de Dublinverordening niet van toepassing is, omdat dit artikel alleen betrekking heeft op afhankelijkheid van directe familieleden zoals ouders of broers/zussen, en niet op een nicht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier, en is openbaar gemaakt op 24 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.16613, op 16 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van haar beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Daarnaast heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 16 van de Dublinverordening niet van toepassing is op de situatie van eiseres. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om overname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
Mag de staatssecretaris voor Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiseres betoogt dat de regelgeving in Oostenrijk niet voorziet in een mechanisme om kwetsbare asielzoekers te onderscheiden van niet-kwetsbare asielzoekers. Eiseres verwijst hierbij naar pagina’s 67 en 68 van het AIDA-rapport over Oostenrijk van april 2022. [2] Ter zitting heeft eiseres betoogd dat gelet hierop niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk.
5.1.
Als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen jegens eiseres zal nakomen. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat er niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hierin is eiseres niet geslaagd. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de enkele verwijzing naar pagina’s 67 en 68 het AIDA-rapport over Oostenrijk daarvoor niet voldoende is. Daarover stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat de omstandigheid dat de Oostenrijkse wet niet voorziet in een mechanisme om kwetsbare asielzoekers vroegtijdig op te sporen, niet inhoudt dat om die reden moet worden aangenomen dat geen rekening wordt gehouden met de behoeften van kwetsbare asielzoekers. De staatssecretaris wijst er verder terecht op dat in datzelfde AIDA-rapport ook staat dat tijdens de asielgesprekken een risicobeoordeling en identificatie plaatsvindt. Voorts wijst de staatssecretaris er terecht op dat er voorafgaand aan de overdracht van eiseres aan Oostenrijk indien gewenst melding wordt gemaakt van de situatie waarin eiseres zich bevind, zodat de Oostenrijkse autoriteiten daarvan op de hoogte zijn. Daarbij heeft de staatssecretaris tevens gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 mei 2023 waarin is geoordeeld dat er ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, hierbij is het AIDA-rapport 2022 meegenomen. [3]
Had de staatssecretaris het asielverzoek van eiseres op grond van artikel 17 van de
Dublinverordening aan zich moeten trekken?
6. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris haar asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Volgens eiseres heeft de staatssecretaris onvoldoende rekening gehouden met haar medische klachten en dat zij door deze medische klachten in verhoogde mate afhankelijk is van een rechtmatig in Nederland verblijvend familielid, zijnde een nicht. Eiseres stelt dat zij de ziekte van Behçet heeft, hierdoor heeft zij oogklachten en slikt ze medicatie. Daarnaast wijst eiseres ook hierbij op het AIDA-rapport van 2022. De staatssecretaris had deze drie omstandigheden in samenhang moeten beoordelen en de aanvraag om deze redenen zelf moeten behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6.1.
In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat de staatssecretaris terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Daartoe heeft de staatssecretaris mogen overwegen dat de door eiseres aangehaalde omstandigheden dat zij medische klachten heeft, dat zij van haar nicht afhankelijk is en dat zij medicatie slikt niet voldoende zijn om haar aanvraag in behandeling te nemen op grond van dit artikel. Ook heef de staatssecretaris mogen meewegen dat artikel 17 van de Dublinverordening niet is bedoeld om gezinsleden te herenigen. Daarom kan de omstandigheid dat een nicht van moederskant in Nederland woont alleen al om die reden geen aanleiding zijn voor de staatssecretaris om de aanvraag van eiseres zelf te behandelen. Verder heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat de medische klachten van eiseres op zichzelf, maar ook in combinatie met de omstandigheid dat de nicht van eiseres haar in Nederland ondersteunt niet voldoende om te spreken van een bijzondere individuele omstandigheid die maakt dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres zelf zou moeten behandelen. Daartoe heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar medische gesteldheid zodanig ernstig is dat zij niet aan Oostenrijk kan worden overgedragen of dat in Oostenrijk niet de middelen bestaan om eiseres van de benodigde medische behandelingen te voorzien.
Had de staatssecretaris artikel 16 van de Dublinverordening moeten toepassen?
7. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris artikel 16 van de Dublinverordening niet goed heeft gewogen. Volgens het Unierecht hoeft immers geen sprake te zijn van een exclusieve afhankelijkheidsrelatie.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat artikel 16 van de Dublinverordening niet van toepassing is op de situatie van eiseres. Dit artikel ziet op afhankelijkheid van de hulp tussen de vreemdeling en een kind, broer, zus of ouder. Het familielid van eiseres in Nederland is blijkens het aanmeldgehoor een nicht van moederskant zodat artikel 16 van de Dublinverordening niet op eiseres van toepassing is. Voor een ruimere uitleg van artikel 16 van de Dublinverordening, zoals eiseres ter zitting heeft betoogd, is geen grondslag.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA_AT_2021update.pdf (asylumineurope.org).
3.Uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1997.