ECLI:NL:RBDHA:2023:12662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22438 en NL23.22747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring van vreemdeling met onduidelijke herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, zijn opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 augustus 2023 een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring heeft opgelegd aan eiser. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij het beroep tegen het terugkeerbesluit is geregistreerd onder zaaknummer NL23.22747 en het beroep tegen de maatregel van bewaring onder zaaknummer NL23.22438. Eiser heeft zich akkoord verklaard met een schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 8 augustus 2023 de gronden van beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 11 augustus 2023 een verweerschrift ingediend en op 15 augustus 2023 gereageerd op een verzoek van de rechtbank om aanvullende informatie.

De rechtbank heeft overwogen dat het aanvullend terugkeerbesluit voldoet aan de vereisten, ondanks dat zowel Marokko als Tunesië als mogelijke landen van terugkeer zijn genoemd. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten en is niet eenduidig over zijn herkomst. De rechtbank heeft ook de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat verweerder niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, maar heeft geoordeeld dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, gezien de belangen die met de bewaring zijn gediend.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22438 en NL23.22747

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.H. Pols en mr. J.M.M van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit is geregistreerd onder zaaknummer NL23.22747. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder zaaknummer NL23.22438. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 8 augustus 2023 heeft eiser de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 11 augustus 2023 een verweerschrift ingediend. Op 15 augustus 2023 heeft verweerder gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een nader stuk aan het digitale dossier toe te voegen. Op 16 augustus 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Bestreden besluit 1: het terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat uit het aanvullend terugkeerbesluit nog altijd niet blijkt naar welk land eiser moet terugkeren. In het aanvullend terugkeerbesluit is namelijk zowel Marokko als Tunesië vermeld.
3. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het aanvullend terugkeerbesluit van 4 augustus 2023 aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals die voortvloeien uit de arresten FMS e.a. en M e.a [1] van het Hof van Justitie. [2] Uit deze arresten volgt dat het mogelijk is dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer worden genoemd als er voor de betrokken vreemdeling meer mogelijke landen in beeld zijn. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een vreemdeling banden heeft met verschillende derde landen, aliassen heeft gebruikt of er concrete aanwijzingen zijn dat hij uit een ander land komt dan hij stelt. In dit geval is gerechtvaardigd dat verweerder in het terugkeerbesluit zowel Marokko als Tunesië heeft vermeld. Immers, eiser is niet eenduidig in zijn verklaringen over zijn afkomst c.q. herkomst. Bovendien beschikt hij niet over identiteitsdocumenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen.
Bestreden besluit 2: de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
5. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. De rechtbank stelt vast dat deze gronden feitelijk juist zijn. De gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat en zij kunnen de maatregel van bewaring dragen.
6. Uit artikel 5.3 van het Vb en artikel 9, vierde lid, van de Opvangrichtlijn [3] volgt dat vreemdelingen die in bewaring worden gehouden, onmiddellijk schriftelijk en in een taal die zij verstaan, op de hoogte worden gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. De rechtbank heeft verweerder verzocht om nadere informatie teneinde te kunnen vaststellen of is voldaan aan de vereisten uit voornoemde artikelen .
7. In zijn brief van 15 augustus 2023 meldt verweerder dat er geen separaat proces-verbaal is opgemaakt met betrekking tot de uitreiking van de maatregel. Verweerder stelt dat eiser geen grond heeft ingediend dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb en dit geen kwestie van openbare orde is, zodat de rechtbank dit niet ambtshalve hoeft te toetsen.
8. De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van het Hof van Justitie [4] en de uitspraak van de Afdeling [5] volgt dat de rechtbank gehouden is de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve te toetsen. Hieronder valt ook de vraag of het uitreiken van de maatregel van bewaring is geschied conform de voorwaarden gesteld in artikel 5.3 van het Vb.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldaan aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vb. Er is dan ook sprake van een gebrek. Dit gebrek maakt echter niet dat de bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarnaast is aan eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling medegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem was opgelegd. Verder is van belang dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Gelet op dit alles leidt het geconstateerde gebrek niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De ernst van het gebrek weegt immers niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend.
10. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de
rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [6] Ook met
inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment
onrechtmatig was.
Conclusie
11. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ECLI:EU:C:2020:367 en ECLI:EU:C:2021:127.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.Richtlijn 2013/33/EU.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
5.Zie de uitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
6.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.