ECLI:NL:RBDHA:2023:12575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en de beoordeling van de gronden voor inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 23 juli 2023 was genomen. Eiser stelde dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en dat er geen risico op onttrekking bestond. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden, zoals het gebruik van een vals identiteitsbewijs en het niet beschikken over identiteitsdocumenten, voldoende waren om aan te nemen dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had ook geen feiten aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan zicht op uitzetting naar Marokko. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22675

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 12 augustus 2023 heeft eiser de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 14 augustus 2023 een verweerschrift ingediend. Op 16 augustus 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert ten aanzien van de zware grond 3a aan dat hij weliswaar niet op de voorgeschreven wijze, namelijk met een vals Italiaans rijbewijs, Nederland is ingereisd, maar dat daaruit niet volgt dat sprake is van een onttrekkingsrisico. Ook heeft verweerder zware grond 3c ten onrechte tegengeworpen. Het is inmiddels zes jaar geleden dat aan eiser een inreisverbod is opgelegd, zodat hieruit niet kan volgen dat sprake is van een onttrekkingsrisico. Verder is niet gebleken dat verweerder twijfelt aan de identiteit van eiser en ook werkt eiser voldoende mee aan de vaststelling daarvan. Eiser heeft een nationaliteitsverklaring ondertekend en hij is dit jaar gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten. De zware gronden 3d en 3i zijn gelet daarop ten onrechte aan eiser tegengeworpen. Ook de zware grond 3g is ten onrechte aan hem tegengeworpen. Eisers identiteit is bekend bij verweerder, zodat uit het enkele gegeven hij een vals document heeft gebruikt niet volgt dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder heeft verweerder ten onrechte de zware grond 3h niet gemotiveerd, terwijl verweerder volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] nader moet toelichten waarom die grond leidt tot een risico dat hij zal onderduiken. Ook de lichte gronden betwist eiser. De lichte gronden zijn volgens eiser vrijwel altijd van toepassing op eenieder die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dat eiser in Nederland verdachte is en veroordeeld voor een misdrijf vanwege het tonen van een vals identiteitsbewijs maakt tot slot nog niet dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat verweerder terecht de zware gronden 3a, 3c, 3d en 3g aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een paspoort of ander reisdocument, zodat feitelijk juist is dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. De enkele stelling van eiser dat hij al veertig jaar in Nederland zou komen doet daaraan niet af. Verder is niet in geschil dat aan eiser op 19 maart 2017 een terugkeerbesluit en inreisverbod is opgelegd zodat ook deze zware grond feitelijk juist is. Dat dat inmiddels bijna zes jaar geleden is, doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser beschikt niet over identiteitsdocumenten en hij heeft geen aantoonbare inspanningen verricht om dergelijke documenten te verkrijgen. Bovendien heeft eiser een vals rijbewijs overgelegd zodat ook die tegenwerping als zware grond 3g feitelijk juist is.
De feitelijke juistheid van deze zware gronden is voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. De overige beroepsgronden hoeven geen bespreking meer, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
5. Verder voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling. Daarnaast voert hij aan dat er geen zicht bestaat op uitzetting naar Marokko. Eiser is al geruime tijd bekend bij verweerder en hij heeft vaker in vreemdelingenbewaring gezeten. Dit heeft nooit geleid tot zijn uitzetting. Bovendien verloopt uitzetting naar Marokko in het algemeen moeizaam.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. In dat kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel kunnen dragen en dat hierdoor sprake is van een risico op onttrekking. Dat eiser bekend zou zijn bij verweerder en dat hij vaker in vreemdelingenbewaring heeft gezeten leidt niet tot een ander oordeel. Op eiser rust immers de verplichting om terug te keren naar zijn land van herkomst. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend maken. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Verder kan in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022. [2] De Afdeling heeft deze uitspraak op 8 augustus 2023 nog eens bevestigd. [3] Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten volgen dat in zijn geval zicht op uitzetting wel ontbreekt. Dat het mogelijk eerder niet gelukt is om eiser vanuit vreemdelingenbewaring uit te zetten naar Marokko maakt niet dat er nu geen zicht is op uitzetting van eiser naar Marokko binnen een redelijke termijn.
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de
rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [4] Ook met
inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment
onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.