ECLI:NL:RBDHA:2023:12572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 16 augustus 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waarbij eiser zijn Libische nationaliteit en zijn geboortedatum heeft aangegeven. De staatssecretaris had de maatregel van bewaring opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte enkele zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden 3a, 3b en 3e feitelijk juist waren. De rechtbank concludeerde dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat de maatregel van bewaring daarom gerechtvaardigd was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22746

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De zware gronden 3b en 3f heeft verweerder ter zitting laten vallen.
4. Eiser betwist de zware gronden 3d en 3e en 3i. Eiser stelt dat hij voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Daarnaast heeft hij in Nederland geen andere naam opgegeven dan in België. De naam van eiser in België is slechts iets anders geschreven, zodat hieruit niet gelijk de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van het opgeven een alias. Verder voert eiser aan dat verweerder hem wil overdragen aan Duitsland, zodat de omstandigheid dat hij niet met de autoriteiten van zijn land van herkomst wil praten en niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst ten onrechte wordt tegengeworpen.
Eiser betwist verder de lichte grond 4a en stelt dat deze naar zijn aard hetzelfde is als grond 3a. Daarnaast betwist eiser niet dat hij geen geld heeft en geen vaste woon- en verblijfplaats, maar daaruit volgt niet dat sprake is van een onttrekkingsrisico.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond 3a niet heeft betwist. Deze grond is feitelijk juist. Ook de zware grond 3b en 3d zijn feitelijk juist. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en niet is gebleken dat eiser aantoonbare inspanningen heeft verricht om dergelijke documenten te verkrijgen. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser niet alleen in België maar ook in Duitsland een andere naam heeft opgegeven. Dat België een andere schrijfwijze van eisers naam zou hanteren is dan ook niet relevant. Gelet daarop heeft verweerder ook terecht de zware grond 3e aan eiser tegengeworpen. Hoewel deze grond in de maatregel van bewaring niet is aangekruist is deze grond wel in de maatregel gemotiveerd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] is dat voldoende. [2]
6. De rechtbank concludeert dat deze zware gronden reeds voldoende zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. De overige beroepsgronden hoeven geen bespreking meer, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
7. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de
rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [3] Ook met
inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment
onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Zie de uitspraak van 2 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0747
3.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.