In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 22 augustus 2023 in het bestuursrechtelijke beroep van een Syrische eiseres tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar referent te kunnen verblijven. Deze aanvraag werd op 28 maart 2019 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 23 oktober 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 9 juli 2021 ongegrond werd verklaard. Echter, het hoger beroep dat eiseres instelde werd op 6 september 2022 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gegrond verklaard, wat leidde tot een nieuwe verplichting voor verweerder om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiseres, ondanks een eerdere uitspraak van 15 maart 2023 waarin verweerder werd opgedragen om binnen twee weken opnieuw te beslissen. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig was volgens de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling niet nodig was, omdat verweerder duidelijk in gebreke was.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres is vrijgesteld van griffierecht en heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 418,50. De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.