ECLI:NL:RBDHA:2023:3287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
NL22.24637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiseres, een Syrische nationaliteit, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank en een gegrond verklaard hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, was de Staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Echter, op het moment van de zitting op 7 maart 2023 was er nog steeds geen besluit genomen, en er was geen beslismedewerker aan de zaak gekoppeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en gegrond was, omdat de Staatssecretaris in gebreke was gebleven. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en heeft een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Tevens zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 837.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24637

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Hannink).

Inleiding

Bij besluit van 28 maart 2019 heeft verweerder de namens [naam 2] (referent) ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “
verblijf als familie- of gezinslid bij referent” afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres (kennelijk) ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 9 juli 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep ongegrond verklaard (AWB 20/8583). Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 6 september 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 9 juli 2021 vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen (202105203/1/V1).
Op 1 december 2022 is namens eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
De rechtbank heeft beroep niet tijdig beslissen op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen daar hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
2.1.
Op grond van het tweede lid van artikel 6:12 van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.2.
Op grond van het derde lid van artikel 6:12 van de Awb kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroep worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Ditzelfde geldt volgens de Afdeling wanneer de bestuursrechter het bestuursorgaan heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen maar geen termijn heeft bepaald waarbinnen dat besluit moet worden genomen. De Afdeling is van oordeel dat dit anders ligt wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt.
3.1.
In de uitspraak van 6 september 2022 heeft de Afdeling aan verweerder een concrete beslistermijn van twaalf weken gegeven, waarbinnen hij het besluit bekend moet maken. Die termijn is aangevangen op 7 september 2022. Dit betekent dat verweerder dus uiterlijk op 30 november 2022 op het bezwaar had moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Het is voor verweerder dan ook duidelijk vanaf welk moment hij in gebreke is het besluit te nemen. Een ingebrekestelling is dan ook niet nodig, hetgeen door verweerder overigens ook niet is weersproken. Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond is.
4. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb moet de rechtbank aan haar uitspraak een dwangsom verbinden.
5. De rechtbank hecht er aan om het volgende op te merken. Zoals hiervoor onder 3.1. reeds is vastgesteld, heeft verweerder niet binnen de door de Afdeling gegeven termijn beslist. Inmiddels zijn meerdere maanden verstreken en is ter zitting door verweerder desgevraagd aangegeven dat een eventueel gehoor nog niet heeft plaatsgevonden, dat er nog geen beslismedewerker is gekoppeld aan onderhavige procedure en dat verweerder derhalve zelfs bij benadering nog niet kan aangeven wanneer de beslissing op bezwaar kan worden verwacht. De rechtbank acht deze gang van zaken ontluisterend en ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken (overigens heeft verweerder ook niet om een andere termijn gevraagd). Ook stelt de rechtbank, gelet op het voorgaande, de hoogte van de (rechterlijke) dwangsom vast op een bedrag van € 200,-- per dag voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn van twee weken wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,--.
5.1.
De rechtbank komt niet toe aan de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom als bedoeld in artikel 8:55c van de Awb, nu een verzoek hiertoe niet is gedaan.
6. Tot slot wijst de rechtbank er op dat eiseres is vrijgesteld van betalen van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Gelet hierop hoeft verweerder dan ook geen griffierecht te vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200,-- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag van bekendmaking. U ziet deze datum hierboven.