ECLI:NL:RBDHA:2023:12492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.16587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Russische nationaliteit houder, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft op 6 juni 2023 besloten dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 12 juli 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij ten minste drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven, wat vereist is om Duitsland niet langer als verantwoordelijke lidstaat aan te merken. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende bewijs heeft overgelegd en dat eiser niet de benodigde documentatie heeft kunnen aanleveren om zijn verblijf in Oekraïne aan te tonen. De rechtbank behandelt ook de beroepsgrond van eiser dat hij in aanmerking komt voor bescherming op basis van de werkinstructie 2022/17, maar oordeelt dat deze niet van toepassing is, aangezien eiser de Russische nationaliteit heeft en geen verblijfsstatus in Oekraïne.

Tot slot concludeert de rechtbank dat de staatssecretaris niet gehouden was om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op basis van bijzondere omstandigheden, zoals familiebanden in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van die asielaanvraag. Dat besluit heeft de staatssecretaris op 6 juni 2023 genomen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met zaaknummer NL23.16588, op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
3.1.
Eiser heeft de Russische nationaliteit. Hij heeft op 15 februari 2019 een verzoek om internationale bescherming ingediend in Duitsland. In 2021 heeft hij dit verzoek ingetrokken. Eiser heeft vervolgens op 2 augustus 2021 van de Duitse autoriteiten de aanzegging gekregen dat hij het grondgebied van de lidstaten moest verlaten.
3.2.
Op 1 maart 2023 diende eiser in Nederland een asielaanvraag in. De staatssecretaris heeft op 12 april 2023 een terugnameverzoek aan de autoriteiten van Duitsland gestuurd, [2] omdat Duitsland volgens de staatssecretaris op grond van de Dublinverordening de verantwoordelijke lidstaat is.
3.3.
De Duitse autoriteiten hebben het terugnameverzoek afgewezen, omdat sprake zou zijn van een situatie zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. Op grond van dit artikel komt de verantwoordelijkheid van een lidstaat te vervallen, als de verzoeker aantoonbaar ten minste drie maanden het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. In de systemen van de Duitse autoriteiten stond vermeld dat eiser het grondgebied van de lidstaten in 2021 had verlaten.
3.4.
De staatssecretaris heeft met een brief van 17 april 2023 aan de Duitse autoriteiten verzocht om deze beslissing te heroverwegen. Daarbij heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de Duitse autoriteiten voor een succesvol beroep op artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening moeten aantonen dat eiser het grondgebied van de lidstaten daadwerkelijk heeft verlaten en dat bewijs hiervoor in dit geval ontbreekt. Naar aanleiding van dit verzoek om heroverweging is Duitsland op 18 april 2023 alsnog akkoord gegaan met de terugname van eiser.
Was er sprake van een onjuist of een onvolledig terugnameverzoek?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris in het verzoek aan Duitsland om de afwijzing van het terugnameverzoek te heroverwegen een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven, door te stellen dat eiser geen bewijs heeft overgelegd of verifieerbare verklaringen heeft afgegeven waaruit blijkt dat hij het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Hij heeft in zijn aanmeldgehoor verklaard dat hij begin augustus 2021 is uitgereisd naar Oekraïne en dat hij van zijn verblijf in Oekraïne een huurovereenkomst heeft.
4.1.
Niet in geschil is dat Duitsland op enig moment verantwoordelijk was voor de behandeling van eisers verzoek. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, komen de in artikel 18, eerste lid, gespecificeerde verplichtingen te vervallen indien de verantwoordelijke lidstaat, bij een verzoek tot terugname van een verzoeker als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten.
4.1.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris is gehouden om bewijsmiddelen en indirecte bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling drie maanden aaneengesloten buiten het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven aan de Duitse autoriteiten over te leggen bij het terugnameverzoek. Het is dan ook in eerste instantie aan de staatssecretaris te beoordelen of van dergelijk bewijs sprake is. [3]
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit het aanmeldgehoor blijkt dat eiser in de gelegenheid gesteld is om de door hem relevant geachte documenten over te leggen. Hij heeft daarbij onder meer de documentatie overgelegd van de Duitse autoriteiten waarin vermeld stond dat hij het grondgebied van de lidstaten moest verlaten. Deze informatie is bij het terugnameverzoek betrokken. Desgevraagd heeft eiser zelf verklaard geen documentatie te hebben waarmee hij zijn reis naar Oekraïne kan aantonen. Eiser heeft wel benoemd dat hij een huurovereenkomst had, maar had deze huurovereenkomst op het moment dat het terugnameverzoek werd ingediend nog niet overgelegd. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris ten tijde van het indienen van het terugnameverzoek of het verzoek om heroverweging niet voldaan heeft aan zijn verplichting om bewijsmiddelen en indirecte bewijzen over te leggen.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat Duitsland niet langer de verantwoordelijke lidstaat was?
5. Eiser betoogt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van augustus 2021 tot februari 2023 in Oekraïne verbleef, zodat Duitsland op basis van de Dublinverordening niet langer de verantwoordelijke lidstaat was. Dit volgt uit het feit dat eiser zijn asielverzoek in Duitsland zelf heeft ingetrokken en kort daarna bij de Duitse autoriteiten buiten beeld is geraakt. In beroep heeft eiser alsnog een huurovereenkomst overgelegd, waarin vermeld staat dat hij met ingang van 7 augustus 2021 voor de duur van twee jaar een kamer huurt in het dorp [dorp] .
5.1.
Uit het arrest Karim [4] volgt dat een vreemdeling zich in beroep tegen een overdrachtsbesluit kan beroepen op artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ten minste drie maanden buiten de Europese Unie heeft verbleven.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De huurovereenkomst is weliswaar aan te merken als indirect bewijs als bedoeld in bijlage II, lijst B van de Dublin-uitvoeringsverordening, [5] maar hieruit volgt op zichzelf niet dat eiser ten minste drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven. Dit geldt te meer nu de overeenkomst niet door eiser is ondertekend en daarmee niet eens vaststaat of hij de overeenkomst is aangegaan. Zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt, heeft eiser naast deze huurovereenkomst geen ander bewijs van zijn verblijf in Oekraïne kunnen overleggen. De omstandigheid dat eiser vanaf begin augustus 2021 niet langer in beeld was bij de Duitse autoriteiten is nog geen concrete aanwijzing dat hij daadwerkelijk het gebied van de lidstaten heeft verlaten en naar Oekraïne is afgereisd. De staatssecretaris heeft er in dit kader ook terecht op gewezen dat het paspoort van eiser geen in- of uitreisstempels bevat die zijn verhaal ondersteunen. Ook het door eiser overgelegde Duitse grensovergangscertificaat is niet ondertekend, zodat hieruit niet volgt dat hij Duitsland in de gestelde periode heeft verlaten. Eisers stelling dat het mogelijk was om de paspoortcontrole te omzeilen, wat hier verder ook van zij, doet hier niet aan af. Dit laat namelijk onverlet dat hij met de overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten.
Dient eiser bescherming te krijgen op grond van de werkinstructie 2022/17?
6. Eiser voert aan dat hij in aanmerking komt voor bescherming op grond van de werkinstructie 2022/17 ‘Richtlijn Tijdelijke bescherming Oekraïne en asielprocedure’ (de werkinstructie). Hij heeft weliswaar een Russisch paspoort, maar is geboren in Donetsk en heeft nog altijd een sterke binding met Oekraïne vanwege zijn herkomst en zijn familie die hier nog altijd leeft. Omdat hij onder bescherming van de werkinstructie valt, behoort overdracht aan een andere EU-lidstaat op grond van de Dublinverordening achterwege te blijven.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt, is de werkinstructie van toepassing op personen met de Oekraïense nationaliteit, dan wel derdelanders die op 23 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten of op dat moment over een permanente verblijfsvergunning beschikten. Er is niet in geschil dat eiser de Russische en niet de Oekraïense nationaliteit heeft en geen verblijfsstatus genoot in Oekraïne. De omstandigheid dat hij in Donetsk geboren is en een binding voelt met dit gebied, maakt nog niet dat hij onder de reikwijdte van de werkinstructie valt. Bovendien ziet de werkinstructie op de situatie van personen die, kort gezegd, in de periode van het uitbreken van de oorlog in Oekraïne verbleven. Zoals onder 5.3 al uiteen is gezet, heeft eiser zijn verblijf in Oekraïne niet aannemelijk gemaakt.
Had de staatssecretaris het verzoek aan zich moeten trekken?7. Eiser stelt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag aan zich moeten trekken wegens zijn bijzondere band met Nederland. Eiser doet daarmee een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. De ouders en broers van eiser wonen in Nederland. Hij verbleef in het verleden in Nederland op basis van een verblijfsvergunning, heeft daar een opleiding gevolgd en spreekt de Nederlandse taal.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. [6] De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat daarvan in het geval van eiser geen sprake is. Uit de Dublinverordening volgen waarborgen met betrekking tot het familie- en gezinsleven, onder andere tot uitdrukking gebracht in artikel 16 van de verordening, maar de verordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid kan worden verkregen, omdat daar andere regelingen voor open staan. [7] Er is in dit geval geen sprake van een situatie van onderlinge afhankelijkheid tussen eiser of één van zijn familieleden in de zin van artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening. Eiser heeft zelf verklaard dat hij niet van zijn familieleden afhankelijk is en zij niet afhankelijk zijn van hem. De staatssecretaris mocht zich in dit geval op het standpunt stellen dat de familiebanden van eiser als zodanig geen bijzondere omstandigheid opleveren. Daarbij heeft de staatssecretaris verder relevant mogen achten dat de eerdere verblijfsstatus van eiser in Nederland in 2010 is verlopen omdat hij zelf heeft nagelaten een verlening van zijn verblijfsvergunning aan te vragen en dat hij sindsdien, gelet op zijn reisbewegingen, weinig moeite heeft gedaan om bij zijn familie in Nederland te verblijven. Ook de eerder opgebouwde band met Nederland als zodanig heeft de staatssecretaris niet hoeven aanmerken als een omstandigheid die maakt dat overdracht naar Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser mag overdragen aan Duitsland. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder c van de Dublinverordening.
3.Zie ABRvS 1 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:666.
4.Arrest van het Hof van Justitie van 7 juni 2016, zaak C-155/15, ECLI:EU:C:2016:410.
5.Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003.
6.Dat staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 19 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:563.