ECLI:NL:RBDHA:2023:12467
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verzet tegen intrekking verblijfsvergunning en bekendmaking van besluiten
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzet dat opposante heeft ingesteld tegen de uitspraak van 4 april 2023, waarin haar beroep kennelijk ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 januari 2019 de verblijfsvergunning van opposante ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 3 december 2018. Opposante stelde dat het besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat het naar een voor haar onbekend adres was verzonden. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking correct heeft plaatsgevonden, aangezien het besluit naar het laatst bekende adres van opposante is verzonden. De rechtbank wijst erop dat opposante zelf verantwoordelijk is voor een correcte inschrijving in de Registratie Niet-Ingezetenen en dat zij de staatssecretaris op de hoogte had moeten stellen van haar nieuwe woon- en verblijfsplaats.
De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, wat mogelijk wordt gemaakt door artikel 8:55 van de Awb.