Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2023 in de zaak tussen
[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college
Inleiding
1.1 Met het bestreden besluit van 1 mei 2023 heeft het college het recht op bijstand, na dat eerst te hebben opgeschort, met ingang van 1 april 2023 ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2 De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 juli 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en diens gemachtigde, alsmede de gemachtigde van het college hebben hieraan deelgenomen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1 De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker, of het college in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid om het recht op bijstand met ingang van 1 april 2023 in te trekken, gebruik heeft kunnen maken.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat het college hem heeft gevraagd om onder meer financiële stukken aan te leveren van Stichting [Stichting]. Verzoeker zegt geen jaarrekening te hebben opgesteld, omdat baten (en lasten) het afgelopen jaar ontbraken. Door deze stukken op te vragen, gaat het college ten onrechte op de stoel van de Belastingdienst zitten.
4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker vanaf 1 april 2023 geen recht meer heeft op een uitkering. Het college kan het recht op een uitkering niet vaststellen. In het besluit van 17 april 2023 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 1 april 2023 opgeschort. Het college heeft verzoeker daarin gevraagd om binnen 14 dagen contact op te nemen. Dat heeft hij volgens het college niet gedaan.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college verzoeker in de brief van 21 februari 2023 om financiële informatie met betrekking tot de Stichting [Stichting] heeft gevraagd. In de brief van 15 maart 2023 heeft het college verzoeker opnieuw gevraagd om de jaarrekening van 2021 en 2022 in te leveren (uiterlijk 29 maart 2023). Met de brief van 3 april 2023 heeft het college verzoekers uitkering tijdelijk met ingang van 1 april 2023 stopgezet en hem gevraagd om vóór 17 april 2023 contact op te nemen. Met het besluit van 17 april 2023 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 1 april 2023 opgeschort en verzoeker gevraagd de opgevraagde gegevens alsnog vóór 1 mei 2023 over te leggen. Met het bestreden besluit van 1 mei 2023 heeft het college het recht van verzoeker op bijstand met ingang van 1 april 2023 ingetrokken.
5.1 Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij de brieven van het college van 15 maart 2023, van 3 april 2023 en van 17 april 2023 niet heeft ontvangen. Het dossier bevat een e-mail van verzoeker aan het college van 29 april 2023. Daarin staat dat hij de door het college op 21 februari 2023 opgevraagde informatie bij brief van 28 februari 2023 heeft opgestuurd en dat hij daarna niets meer van het college heeft vernomen. Hij heeft niet vernomen of er informatie ontbreekt en het college heeft hem ook niet in de gelegenheid gesteld om ontbrekende informatie alsnog in te leveren. Verzoeker meldt het college dat zijn uitkering niet op de gebruikelijke betaaldag (26 april 2023) is uitbetaald en vraagt om betaling, dan wel opgaaf van reden waarom de betaling is onderbroken. In het rapport van het college van 2 mei 2023 wordt deze e-mail aan de orde gesteld. Daarin wordt niet betwist dat verzoeker de hiervoor genoemde brieven niet heeft ontvangen. De rapporteur vermeldt dat uit de registratie blijkt dat verzoeker voor het laatst op 17 maart 2023 zijn post heeft opgehaald. Volgens de rapporteur komt het feit dat verzoeker geen kennis heeft van de stopzetting en opschorting van zijn uitkering geheel voor zijn rekening en risico. Ter zitting heeft verzoeker betwist dat hij zijn post niet heeft opgehaald. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de brieven naar het (post)adres van verzoeker zijn verzonden. Uit de e-mail van verzoeker van 29 april 2023 en uit het gegeven dat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen het opschortingsbesluit van 17 april 2023 leidt de voorzieningenrechter af dat verzoeker de brieven niet heeft ontvangen. Nu het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de brieven aan het (post)adres van verzoeker zijn verzonden, kan niet worden geoordeeld dat het voor zijn rekening en risico komt dat hij geen kennis heeft van de stopzetting en opschorting van zijn uitkering.
5.2 Als de belanghebbende in het geval het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Pw is opgeschort, het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. Dat staat in artikel 54, vierde lid, van de Pw.
5.3 Het college heeft verzoeker in het bestreden besluit tegengeworpen dat hij niet binnen de gestelde termijn van 14 dagen contact met het college heeft opgenomen. Nog daargelaten dat -zoals hiervoor overwogen- het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het opschortingsbesluit aan verzoeker is verzonden, heeft het college verzoeker in het opschortingsbesluit van 17 april 2023 niet gevraagd om binnen 14 dagen alsnog contact op te nemen. Het college heeft verzoeker daarvoor dus geen hersteltermijn gegeven. In het opschortingsbesluit van 17 april 2023 heeft het college verzoeker alleen maar in de gelegenheid gesteld om vóór 1 mei 2023 alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Het bestreden besluit berust daarom niet op een deugdelijke motivering en zal niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. Normaal gesproken zou het college zo'n gebrek in bezwaar kunnen herstellen. De voorzieningenrechter wijst het college echter op het volgende.
5.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat van alle door het college opgevraagde gegevens alleen jaarrekeningen van de Stichting Rawellnes van 2021 en 2022 nog ontbraken. Zonder nadere motivering valt echter niet in te zien waarom die jaarstukken relevant waren voor de beoordeling van verzoekers recht op bijstand op 1 april 2023. Deze stukken kunnen immers alleen betrekking hebben op 2021 en 2022 (een afgesloten periode in het verleden). Dat jaarstukken van een stichting nooit actueel zijn, zoals het college ter zitting heeft betoogd, betekent niet dat de opgevraagde stukken van 2021 en 2022 relevant zijn voor het recht op bijstand op 1 april 2023. De voorzieningenrechter heeft in de besluitvorming van het college geen nadere motivering aangetroffen en ook ter zitting heeft het college die niet weten te geven. [1] Daarnaast heeft verzoeker op het verzoek van het college om de jaarrekeningen van 2021 en van 2022 geantwoord dat hij geen jaarrekeningen heeft opgemaakt, zodat hij die dus ook niet kon verschaffen. Dit betekent dat verzoeker niet in verzuim is geraakt door die gegevens niet te verstrekken. [2] 5.5 Het college was in dit geval dus niet alleen niet bevoegd om het recht op bijstand met ingang van 1 april 2023 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw, na opschorting in te trekken, omdat verzoeker geen hersteltermijn heeft gekregen om met het college contact op te nemen, maar er was ook geen sprake van dat verzoeker in verzuim was de gevraagde jaarstukken in te leveren.
5.6 Gelet op 5.5 is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen en het college op te dragen de betaling van verzoekers uitkering vanaf 1 april 2023 te hervatten.
Conclusie en gevolgen6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat het college verzoekers uitkering vanaf 1 april 2023 dient na te betalen tot 6 weken nadat op verzoekers bezwaar zal zijn beslist.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. De voorzieningenrechter stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit van 1 mei 2023 en draagt het college op de uitbetaling van verzoekers uitkering vanaf 1 april 2023 te hervatten tot 6 weken nadat op verzoekers bezwaar zal zijn beslist;
- veroordeelt het college in de proceskosten van € 1.674,-, welke het college aan verzoekers gemachtigde moet betalen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan verzoeker moet vergoeden.