ECLI:NL:RBDHA:2023:12374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/638716 / HA ZA 22-985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door het overleggen van een valse verklaring in een ontbindingsprocedure en de gevolgen daarvan voor de schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, die in 2012 op staande voet door zijn werkgever Touwslagerij is ontslagen, een vordering ingesteld wegens onrechtmatige daad. Eiser stelt dat Touwslagerij in een eerdere ontbindingsprocedure een valse verklaring heeft overgelegd, waardoor de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding heeft ontbonden. De rechtbank heeft op 28 juni 2023 geoordeeld dat er geen causaal verband is tussen het inbrengen van de verklaring en de beslissing van de kantonrechter. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 43.668,00, maar deze vordering is afgewezen. De rechtbank concludeert dat de kantonrechter ook zonder de valse verklaring tot dezelfde beslissing zou zijn gekomen, omdat eiser niet voldeed aan zijn re-integratieverplichtingen. De rechtbank heeft eiser in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 7.177,74, en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/638716 / HA ZA 22-985
Vonnis van 28 juni 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eiser,
advocaat: mr. N.M. Fakiri, te Den Haag,
tegen
B.V. TOUWSLAGERIJ, voorheen Gebroeders [naam],
te Gouderak,
gedaagde,
advocaat: mr. S.M.J. Heeren te Breda.
Partijen worden hierna [eiser] en Touwslagerij genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 4 november 2022, met producties,
  • de rolbeslissing van 28 december 2022;
  • de akte van [eiser] van 11 januari 2023;
  • de akte overleggen productie 11 van [eiser];
  • de conclusie van antwoord;
  • het vonnis van 19 april 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het bericht van de griffie van 26 mei 2023, waarin zij [eiser] de gelegenheid geeft een akte reactie ontvankelijkheidsverweer te nemen;
  • het depot van 2 juni 2023 namens [eiser] van een USB-stick met geluidsopname;
  • de akte uitlaten partijen van 7 juni 2023 van [eiser].
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 8 juni 2023. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de zitting is besproken; deze aantekeningen zitten in het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiser] is in 2012 door zijn werkgever Touwslagerij op staande voet ontslagen. Daarover hebben zij een aantal procedures gevoerd. [eiser] meent dat Touwslagerij in een eerdere procedure een valse verklaring heeft overgelegd, waardoor de kantonrechter de arbeidsovereenkomst (voorwaardelijk) heeft ontbonden zonder een vergoeding toe te kennen. Hij vordert die vergoeding alsnog. Zijn vordering wordt afgewezen, omdat er geen causaal verband is tussen het inbrengen van de verklaring door Touwslagerij en het niet toekennen van een vergoeding.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[eiser] was sinds 2001 in dienst bij Touwslagerij. In september 2011 is hij uitgevallen vanwege rugklachten. Op 11 oktober 2012 is [eiser] op staande voet ontslagen, omdat hij geen gehoor gaf aan oproepen van de Arbodienst, niet meewerkte aan zijn re-integratie en zich daarnaast onbehoorlijk had gedragen jegens een leidinggevende.
2.3.
Op verzoek van Touwslagerij heeft de kantonrechter in Rotterdam de arbeidsovereenkomst van [eiser] voorwaardelijk (voor het geval het ontslag op staande voet geen stand zou houden) ontbonden met ingang van 7 augustus 2013 (hierna: de ontbindingsprocedure). Deze beschikking is gewezen op 31 juli 2013; het was niet mogelijk om hiertegen in hoger beroep te gaan (artikel 7:685 lid 11 (oud) BW).
2.4.
[eiser] is vervolgens een procedure gestart. Hij stelde dat het ontslag op staande voet nietig is, omdat een dringende reden ontbrak. De kantonrechter in Gouda heeft zijn vorderingen bij vonnis van 4 september 2014 afgewezen (productie 1 bij dagvaarding). In hoger beroep heeft het hof Den Haag dit vonnis vernietigd en geoordeeld dat er geen dringende reden was voor ontslag op staande voet (productie 3 bij dagvaarding). Touwslagerij moest onder meer het salaris en vakantiegeld van [eiser] tot 7 augustus 2013 doorbetalen.
2.5.
In (onder andere) de ontbindingsprocedure heeft Touwslagerij zich beroepen op een schriftelijke getuigenverklaring van de leidinggevende van [eiser]. De leidinggevende heeft verklaard over een incident tussen hem en [eiser] op 8 oktober 2012. Volgens de leidinggevende was er discussie over de werktijd van [eiser], waarna [eiser] volgens hem grof, onbehoorlijk en onbeschoft reageerde door te schreeuwen:
‘wacht maar ik krijg je nog wel, kom maar naar buiten dan laat ik je dat zien’. Deze verklaring is ook ondertekend door een beveiligingsmonteur, die tijdens het incident vlakbij aan het werk was. [eiser] heeft in de ontbindingsprocedure gesteld dat de getuigenverklaring(en) gefabriceerd waren en dat de getuigen beïnvloed waren door Touwslagerij. Daarnaast heeft [eiser] de inhoud van de verklaringen betwist.
2.6.
Enige jaren daarna heeft [eiser] een voorlopig getuigenverhoor aanhangig gemaakt bij de rechtbank Den Haag. Op 30 augustus 2019 en 11 maart 2020 zijn een oud-collega van [eiser], de beveiligingsmonteur, de leidinggevende van [eiser], de HR-manager van Touwslagerij en [eiser] zelf als getuigen gehoord.
Wat willen partijen?
2.7.
[eiser] meent dat Touwslagerij de kantonrechter in Rotterdam met de verklaring van 8 oktober 2012 bewust vals geïnformeerd heeft, en dat de arbeidsovereenkomst daardoor ten onrechte is ontbonden zonder toekenning van een vergoeding. [eiser] stelt dat Touwslagerij onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door valse verklaringen in het geding te brengen en deze als feiten te presenteren. Partijen moeten de feiten die voor een beslissing van de rechter van belang zijn, namelijk volledig en naar waarheid aanvoeren (artikel 6:162 BW en artikel 21 Rv). [eiser] vordert een schadevergoeding van € 43.668,00: dat is het bedrag dat hij aan ontslagvergoeding zou hebben ontvangen als de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk had ontbonden en een vergoeding had toegekend op basis van de kantonrechtersformule met een correctiefactor (factor C) van 1,5.
2.8.
Touwslagerij stelt dat [eiser] niet ontvangen kan worden in zijn vordering, omdat deze neerkomt op een (verkapt) appel tegen de beschikking in de ontbindingsprocedure, terwijl daartegen geen hoger beroep open staat. Verder betwist Touwslagerij dat sprake is van een onrechtmatige daad.
Er is geen causaal verband tussen het inbrengen van de verklaring en de beslissing van de kantonrechter
2.9.
De rechtbank ziet aanleiding eerst in te gaan op het causaal verband tussen het inbrengen van de schriftelijke verklaring in de ontbindingsprocedure en de beslissing van de kantonrechter om de voorwaardelijke ontbinding toe te wijzen zonder toekenning van een vergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is dit causaal verband namelijk niet aanwezig.
2.10.
Zoals de kantonrechter in de ontbindingsprocedure ook overweegt, is vaste rechtspraak dat het enkel niet naleven van controlevoorschriften bij re-integratie nog niet betekent dat er een dringende reden is voor ontslag. Zijn er bijkomende omstandigheden, dan kan daar wel sprake van zijn. Bij ontslag op staande voet of ontbinding op grond van een dringende reden (onder het oude arbeidsrecht, dus vóór de invoering van de Wet Werk en Zekerheid), is een ontslagvergoeding niet aan de orde.
2.11.
Uit de beschikking in de ontbindingsprocedure blijken onder meer de volgende feiten. [eiser] is op 10 september 2012 zonder afmelding niet verschenen voor het hervatten van werkzaamheden van 1 uur per dag. Touwslagerij heeft toen laten weten dat hij zich niet hield aan de re-integratieverplichting en dat zij een loonopschorting overwoog. [eiser] heeft vervolgens op 11 september 2012 laten weten dat hij vanwege zijn ziekte niet kon beloven dat hij zijn werk met 1 uur per dag zou kunnen hervatten.
Vervolgens heeft [eiser] een afspraak met de bedrijfsarts op 13 september 2012 een uur van tevoren afgezegd, en is hij op 17 september 2012 niet op het werk verschenen, beide zonder (deugdelijke) verklaring. Van 25 september tot ongeveer 1 oktober 2012 heeft Touwslagerij het loon van [eiser] opgeschort omdat hij zijn re-integratieverplichtingen niet nakwam.
Vervolgens is afgesproken dat [eiser] drie uur per dag zou proberen te werken, en dat hij een tussentijds voorval direct aan de re-integratieadviseur zou melden. Op 8 oktober 2012 heeft een incident plaatsgevonden. [eiser] heeft zelf aan zijn re-integratieadviseur laten weten dat hij onenigheid had met zijn leidinggevende. Dat kwam voort uit een verschil van inzicht over de te werken uren. Op de vraag van de adviseur of hij echt last had van rugklachten, liet [eiser] weten dat hij het lastig vond met zijn leidinggevende te werken. Door zijn re-integratieadviseur niet direct op de hoogte te stellen van de problemen met de leidinggevende, heeft [eiser] bovendien zijn afspraak met haar geschonden.
Op 10 oktober 2012 heeft [eiser] zich ziekgemeld en verscheen niet op het werk. Touwslagerij heeft hem vervolgens bericht dat zij verwachtte dat hij de volgende dag aanwezig zou zijn bij een al geplande afspraak bij de re-integratieadviseur, en dat hij daarna zijn werk zou hervatten. Voor het geval [eiser] het daar niet mee eens is verzoekt Touwslagerij hem dringend dat met de re-integratieadviseur te bespreken, omdat Touwslagerij dat anders zou kunnen uitleggen als werkweigering, waarvoor zij noodzakelijke stappen zou ondernemen. Op 11 oktober 2012 is [eiser] wederom niet verschenen bij de re-integratieadviseur. Op diezelfde dag heeft Touwslagerij hem op staande voet ontslagen.
2.12.
De kantonrechter heeft in de ontbindingsprocedure het juridisch kader uit 2.10 toegepast. Zij overweegt dat [eiser] passende arbeid heeft geweigerd door op 10 september 2012 zonder deugdelijke reden niet op het werk te verschijnen. Met de beschreven feiten tot en met 17 september 2012 is volgens de kantonrechter sprake van het niet opvolgen van re-integratieverplichtingen, maar is nog geen sprake van een dringende reden; als sanctie moet eerst worden gedacht aan een loonmaatregel. Die loonsanctie is ook opgelegd. Ook de afspraak dat [eiser] een tussentijds voorval direct aan zijn re-integratieadviseur zou melden acht de kantonrechter niet onredelijk in het licht van de voorgevallen schendingen van re-integratieverplichtingen, zodat [eiser] zich daaraan moest houden.
Daarna is [eiser] nog een aantal keer niet verschenen, gewaarschuwd en heeft zich het incident op 8 oktober 2012 voorgedaan.
De uitlatingen die [eiser] volgens zijn leidinggevende op 8 oktober 2012 zou hebben gedaan, laat de kantonrechter buiten beschouwing in haar beoordeling (
‘wat er ook zij van deze uitlatingen van [eiser]’, r.o. 5.13 van de beschikking in de ontbindingsprocedure).
De kantonrechter stelt wel vast dat [eiser] zich tegenover zijn leidinggevende ongepast heeft gedragen: een werknemer moet redelijke instructies van zijn werkgever volgen, en daarover telkens in discussie gaan, zoals [eiser] heeft gedaan, is niet wat van een goed werknemer mag worden verwacht. Vervolgens is [eiser] ook niet verschenen op 10 en 11 oktober 2012, ondanks dat hij op de consequenties daarvan is gewezen. Bovendien blijkt uit het door [eiser] overgelegde journaal van zijn huisarts volgens de kantonrechter op geen enkele manier dat [eiser] niet op de afspraak met zijn re-integratieadviseur kon verschijnen. Dit alles leidt volgens de kantonrechter tot de slotsom dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen, terwijl hij meerdere malen is gewaarschuwd en is gewezen op de consequenties van het niet nakomen van zijn re-integratieverplichtingen. [eiser] was dus al een gewaarschuwd mens. Daarbij komt volgens de kantonrechter nog dat [eiser] ongegronde beschuldigingen heeft geuit jegens zijn leidinggevende, waarmee hij de arbeidsrelatie op scherp heeft gezet. Omdat in de verklaring van 8 oktober 2012 geen beschuldigingen van [eiser] aan het adres van de leidinggevende staan, kan de kantonrechter hiermee niet hebben gedoeld op die verklaring. Het moet dus gaan om beschuldigingen die [eiser] uitte in zijn brieven van 3 juli en 10 oktober 2012 aan Touwslagerij: dat zijn leidinggevende
‘de oorzaak van mijn ziekte is’,
‘zelf regels maakt’ en nogmaals dat de leidinggevende
‘weer oorzaak van mijn ziekte’is (zie 2.5 en 2.20 van de beschikking in de ontbindingsprocedure). Met dit alles heeft [eiser] volgens de kantonrechter zodanig verwijtbaar gehandeld dat zij de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk heeft ontbonden op grond van een dringende reden.
2.13.
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst dus voorwaardelijk ontbonden op grond van een dringende reden zonder de verklaring over het incident op 8 oktober 2012 daarbij mee te wegen. De uitkomst van de ontbindingsprocedure was dus hetzelfde geweest als Touwslagerij deze verklaring niet in het geding had gebracht. Dat betekent dat er geen causaal verband is tussen het inbrengen van de schriftelijke verklaring in de ontbindingsprocedure en de beslissing van de kantonrechter om te ontbinden zonder een vergoeding toe te kennen. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
2.14.
Dat het hof in zijn arrest van 30 mei 2017 tot het oordeel is gekomen dat er geen dringende reden aanwezig was voor ontslag op staande voet, maakt dat niet anders. Het gaat er in deze procedure alleen om of de kantonrechter in de ontbindingsprocedure tot hetzelfde oordeel (ontbinding op grond van een dringende reden) zou zijn gekomen als de verklaring niet was overgelegd. Gelet op het voorgaande, is dat het geval.
[eiser] is ontvankelijk in zijn vordering
2.15.
Omdat de beoordeling van de (betrouwbaarheid van de) verklaring de beslissing van de kantonrechter over het niet toekennen van een vergoeding niet draagt, komt aan het oordeel over de verklaring geen kracht van gewijsde toe (Hoge Raad 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0356, r.o. 5.3). Dit betekent dat [eiser] wel ontvankelijk is in zijn vordering, maar dat deze vordering gelet op het voorgaande alsnog moet worden afgewezen.
2.16.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat als de uitspraak van de kantonrechter zo gelezen wordt dat haar oordeel over de verklaring de beslissing wél draagt, dat oordeel dan wel gezag van gewijsde heeft. In dat geval zou [eiser] niet-ontvankelijk zijn. Ook dan zou [eiser] dus geen schadevergoeding krijgen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Touwslagerij begroot op:
  • griffierecht € 2.837,00
  • taxe getuigen € 200,24 (€ 182,40 + 17,84)
  • salaris advocaat
Totaal € 7.177,74
2.18.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening komen daar een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening bij.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Touwslagerij tot op vandaag begroot op € 7.177,74 en te vermeerderen met de nakosten bedoeld onder 2.18;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.