ECLI:NL:RBDHA:2023:12363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.9060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die met onbekende bestemming is vertrokken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 12 juli 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 10 april 2023 met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij sindsdien geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming. Aangezien eiser geen contact meer heeft met zijn gemachtigde en niet heeft laten weten waar hij verblijft, concludeert de rechtbank dat hij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. Bij besluit van 23 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaak NL23.9061, op 12 juli 2023 op zitting behandeld. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht vooraf niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Bij brief van 11 april 2023 heeft de staatssecretaris de rechtbank geïnformeerd dat uit een systeemuitdraai met de registratie van activiteiten van eiser, blijkt dat eiser op 10 april 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van vragen van de rechtbank bij brief van 6 juli 2023 toegelicht dat eiser op
10 april 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Nadien is hij enige tijd strafrechtelijk gedetineerd geweest, maar de staatssecretaris heeft bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel en de Dienst Terugkeer en Vertrek navraag gedaan naar eiser en eiser is ook nadien niet meer bij deze instanties in beeld gekomen. De gemachtigde van eiser heeft naar aanleiding van vragen van de rechtbank bij brief van 6 juli 2023 laten weten dat haar laatste contact met eiser dateert van 27 maart 2023 en dat hij niet beschikt over een vast telefoonnummer en dat zij hem dus niet kan bereiken.
2.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. [1] Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
2.2.
Uit de omstandigheid dat eiser volgens (onweersproken) informatie in het systeem van de staatssecretaris vanaf 10 april 2023 met onbekende bestemming is vertrokken, zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft en hij op dit moment geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde, leidt de rechtbank af dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte internationale bescherming. Daarom heeft hij geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.