ECLI:NL:RBDHA:2023:12362
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling na aanhouding op grond van strafrechtelijke bevoegdheid
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.K. Jap A Joe, had beroep aangetekend tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.S. Schoot, waarin hem op 26 juli 2023 de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 8 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de aanhouding van eiser rechtmatig was. Eiser voerde aan dat er geen wettelijke grondslag was voor zijn aanhouding en dat deze onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelt dat de aanhouding plaatsvond op basis van een strafrechtelijke bevoegdheid. De verbalisanten hadden het identiteitsbewijs van eiser gevorderd nadat zij zagen dat hij zich in een groep bevond waar iemand een joint rookte op openbaar terrein. De rechtbank stelt vast dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om te oordelen over de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject, tenzij dit door de bevoegde strafrechter is vastgesteld.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen grond is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de bewaring. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.