ECLI:NL:RBDHA:2023:12349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en voortvarendheid van de staatssecretaris in vreemdelingenzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, had beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem was opgelegd op 19 juli 2023. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om schadevergoeding in een zitting op 1 augustus 2023, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. D.J. Tigelaar, aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris rechtmatig heeft gehandeld bij het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt bij de overdracht, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen een redelijke termijn heeft gehandeld. De rechtbank wijst erop dat er op 21 juli 2023 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden, wat als een eerste uitzettingshandeling wordt beschouwd. De geplande overdracht op 26 juli 2023 werd geannuleerd door een incident waarbij eiser brand heeft gesticht in zijn cel. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris adequaat heeft gereageerd door een nieuwe overdracht te plannen op 8 augustus 2023.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D.J. Tigelaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring mocht opleggen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser?
5. Eiser voert als enige grond aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan zijn overdracht werkt. Eiser stelt dat er weliswaar jurisprudentie bestaat waaruit kan worden opgemaakt dat een eerste vertrekhandeling binnen zeven dagen na inbewaringstelling in zijn algemeenheid nog voldoende voortvarend is [1] , maar dit neemt niet weg dat de staatssecretaris steeds zo snel als redelijkerwijs mogelijk moet handelen. [2] Eiser betoogt dat in zijn geval de staatssecretaris geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld waardoor hij meer tijd nodig zou hebben om uitzettingshandelingen te verrichten. [3] De bewaring van eiser duurt daarom langer dan noodzakelijk is.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Eiser is op 19 juli 2023 in bewaring gesteld. Op 21 juli 2023, dus twee dagen na de inbewaringstelling, is een vertrekgesprek gehouden. Dit gesprek heeft te gelden als een eerste uitzettingshandeling. Daarmee is op zichzelf voortvarend gehandeld. De rechtbank stelt vervolgens vast dat op 26 juli 2023 een overdracht was gepland. Vanwege een incident op 21 juli 2023, waarbij eiser brand heeft gesticht in zijn cel en een strop heeft gemaakt door middel van een deken, is die overdracht geannuleerd. Een nieuwe overdacht is gepland op 8 augustus 2023. Voor zover eiser betoogt dat de staatssecretaris na het annuleren van de overdracht, onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, volgt de rechtbank dat betoog niet. De rechtbank oordeelt dat het aan het handelen van eiser op 21 juli 2023 is te wijten dat de eerdere geplande overdracht van 26 juli 2023 is geannuleerd. Nadien heeft de staatssecretaris voortvarend gehandeld door de overdracht te annuleren op 24 juli 2023, de Duitse autoriteiten hiervan op de hoogte te stellen op 25 juli 2023 en vervolgens door op 26 juli 2023 een nieuwe overdracht in te plannen voor 8 augustus 2023. Daarbij komt dat uit het claimakkoord van 13 april 2023 volgt dat de Duitse autoriteiten een aanzegtermijn van tien werkdagen vereisen bij medische of psychische omstandigheden, naast een fit to travel-keuring. Ook moet een escort worden geregeld bij de overdracht van eiser. Gelet op het bovenstaande is met een geplande overdracht op 8 augustus 2023 voldoende voortvarend gehandeld.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in de door de staatssecretaris aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling van 8 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2770.
2.Zoals bedoeld in de uitspraak van rechtbank Den Bosch van 1 september 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8480.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:352.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.