ECLI:NL:RBDHA:2023:12340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag loonbelasting en belastingrente

Op 15 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag loonbelasting voor het jaar 2017, waarbij een bedrag van € 11.471 aan belastingrente in rekening was gebracht. De naheffingsaanslag was het gevolg van een vaststellingsovereenkomst die eiseres op 24 februari 2022 had gesloten met verweerder, waarin was overeengekomen dat een levenslooptegoed van € 140.986 belast zou worden in 2017. Eiseres betwistte de rentebeschikking en voerde aan dat deze in strijd was met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres stelde ook dat de rentebeschikking een strafkarakter had en dat verweerder onredelijk lang had gedaan om de aanslag op te leggen.

De rechtbank oordeelde dat de rentebeschikking terecht was opgelegd en dat eiseres niet had aangetoond dat het verschuldigde bedrag een individuele en buitensporige last voor haar vormde. De rechtbank benadrukte dat belastingrente geen boete is en dat opzet of grove schuld geen rol speelt bij het in rekening brengen van belastingrente. De rechtbank concludeerde dat de rentebeschikking conform de wettelijke regels was berekend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verweerder hadden moeten doen afzien van het in rekening brengen van belastingrente. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/5293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2017 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd (de naheffingsaanslag). Daarbij is € 11.471 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 augustus 2022 de rentebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2023. Namens eiseres is mr. [naam 1] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2], drs. [naam 3] en mr. [naam 4].

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 24 februari 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten met verweerder (de VSO). In de VSO is overeengekomen dat een levenslooptegoed van € 140.986 wordt belast in 2017. Dit heeft geleid tot het opleggen van de naheffingsaanslag en de rentebeschikking. De VSO ziet niet op de rentebeschikking.
Geschil
2. In geschil is of de rentebeschikking terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de rentebeschikking ten onrechte aan haar is opgelegd. Daartoe heeft eiseres – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de rentebeschikking in strijd is met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat wordt uitgegaan van een fictief rendement zonder tegenbewijsmogelijkheid, dat de rentebeschikking in strijd is met het boeteverbod uit het EVRM omdat de renteberekening in dit geval een strafkarakter heeft en ongemotiveerd aan haar is opgelegd en dat de rente niet te rechtvaardigen is met de compensatiegedachte omdat van de latere afdracht van de verschuldigde belasting eiseres geen voordeel en verweerder geen nadeel had. Eiseres heeft voorts gesteld dat verweerder er onredelijk lang over heeft gedaan om een aanslag op te leggen en dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod op detournement de pouvoir en het zorgvuldigheidsbeginsel.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rentebeschikking terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
5. Naar volgt uit de derde volzin van artikel 1, eerste lid, van het EP bij het EVRM, tasten de bepalingen van dat artikellid op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om de wettelijke regels toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren. De belastingrenteregeling is een maatregel in de hier bedoelde zin. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens moet een dergelijke maatregel een ‘fair balance’ waarborgen tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de individuele fundamentele rechten, waaronder het in artikel 1 van het EP bij het EVRM gegarandeerde recht. Bij de beoordeling of aan dit vereiste is voldaan komt de nationale wetgever een ruime beoordelingsmarge toe. Voor ingrijpen van de rechter is in beginsel geen plaats, tenzij een individuele belastingplichtige in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het krachtens de rentebeschikking verschuldigde bedrag voor haar een individuele en buitensporige last is. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat het discriminatieverbod is geschonden.
6. Eiseres ervaart de rente als een boete. In dit kader merkt de rechtbank op dat belastingrente geen boete is. [2] Opzet of grove schuld spelen daarom geen rol bij het in rekening brengen van belastingrente. Ter zake van belastingrente is evenmin sprake van een ‘criminal charge’. [3] Van de door eiseres gestelde strijdigheid met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De in rekening gebrachte belastingrente vormt een compensatie voor het ter beschikking hebben van overheidsgelden.
7. De rentebeschikking is berekend conform de toepasselijke wettelijke regels. De wet- en regelgeving biedt geen mogelijkheid terecht in rekening gebrachte belastingrente te verminderen of anderszins te compenseren. Wel kunnen algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, onder omstandigheden in de weg staan aan het volledig in rekening brengen van de belastingrente. De van verweerder te verlangen zorgvuldigheid brengt mee dat hem bij de uitvoering van die taak een zekere vrijheid toekomt bij de inrichting van zijn werkzaamheden. Dat enige tijd is verstreken tussen de ontvangst van de aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) en het opleggen van de aanslag Vpb maakt niet dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft de wettelijke termijn voor het opleggen van de aanslag Vpb in acht genomen. Mede gelet op de hoeveelheid aangiften die ieder jaar moet worden verwerkt, kan niet van verweerder worden gevergd dat hij sneller actie had moeten ondernemen. De naheffingsaanslag is opgelegd enkele weken na de totstandkoming van de VSO. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt en het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod op detournement de pouvoir of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur. Er is dan ook geen sprake van een bijzondere situatie waarin verweerder op grond van geschreven of ongeschreven recht (gedeeltelijk) had moeten afzien van de berekening van belastingrente.
8. Voor zover eiseres stelt dat het in rekening brengen van belastingrente in de gegeven omstandigheden onredelijk is, faalt die stelling omdat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en het hem ingevolge artikel 11 van de Wet Algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde en billijkheid van de wet te beoordelen.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

2.ECLI:NL:HR:ZC5535.