ECLI:NL:RBDHA:2023:12315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm)

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.F. Priester, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag Bpm die was opgelegd op basis van zijn aangifte voor een Jaguar F-TYPE. Eiser stelde dat de geconstateerde schade aan de auto niet correct was beoordeeld en dat er meer rekening gehouden moest worden met waardevermindering door gebruiksschade en andere factoren. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat eiser niet persoonlijk gecompenseerd zou worden voor de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/1937
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: mr. G.F. Priester),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 februari 2022 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2023.
Namens eiser is verschenen mr. [naam 1], kantoorgenoot van zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 4], mr. [naam 5].

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 23 februari 2021 aangifte Bpm gedaan voor een Jaguar F-TYPE 2.0T Cabrio softtop 2-dr (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 22 augustus 2019 en de kilometerstand bedraagt 25.334. De verschuldigde Bpm heeft eiser berekend op een bedrag van € 8.218, op basis van een historische nieuwprijs van € 101.236 en een handelsinkoopwaarde van € 39.196.
2. Eiser heeft de handelsinkoopwaarde van € 39.196 gebaseerd op een taxatierapport van Bolsenbroek & Partners van 16 februari 2021 (het taxatierapport). In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat gesteld op € 47.532, gebaseerd op de koerslijst X-Ray. Deze waarde is verminderd met een bedrag van € 5.036 in verband met reparatiekosten vanwege schade aan de auto, een bedrag van € 3.550 in verband met geen oordeel kilometerstand en vermeerderd met een bedrag van € 250 voor geaccepteerde gebruiksschade.
3. Op 25 februari 2021 heeft een schouw door Domeinen Roerende Zaken (DRZ) plaatsgevonden waarvan op 11 maart 2021 een rapport is opgemaakt (het rapport van DRZ).
4. Verweerder heeft op basis van het rapport van DRZ een bedrag van € 1.696 Bpm nageheven. In het rapport van DRZ is de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 47.374, gebaseerd op de koerslijst van Xray (Marge). Hierop is geen waardevermindering toegepast omdat geen schade aan de auto is geconstateerd.
5. In geschil is of de naheffingsaanslag Bpm terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
6. Eiser stelt – samengevat – dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met meer dan normale gebruiksschade en met andere factoren die de waarde van de auto verminderen. Deze andere factoren zijn volgens eiser de aanwezigheid van winterbanden in plaats van de originele zomerbanden, het ontbreken van een Nederlandstalig boekenpakket en het ontbreken van een oordeel van de RDW over de betrouwbaarheid van de kilometrage van de auto. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
7. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de vermindering op de handelsinkoopwaarde van de auto rust op eiser. Eiser heeft verwezen naar het taxatierapport. In het taxatierapport zijn foto’s opgenomen waarop volgens eiser forse krassen en beschadigingen op velgen en lak zijn te zien. De rechtbank ziet in de overgelegde foto’s geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De gestelde schade is deels niet of niet goed zichtbaar en voorts zijn de wel zichtbare beschadigingen niet zodanig groot dat daaruit kan worden afgeleid dat sprake is van bovenmatige gebruikssporen. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering in verband met meer dan normale gebruiksschade, wordt niet meer toegekomen aan de vraag voor welk percentage die schade in aanmerking moet worden genomen.
8. De stelling van eiser dat het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand een waardedrukkende factor is, slaagt niet. Het ontbreken van een dergelijk oordeel kan een waardedrukkende factor zijn omdat dit zou kunnen duiden op tellerfraude. Met betrekking tot deze specifieke auto wijst evenwel niets in de richting van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand, hetgeen door eiser ook is erkend. Eiser heeft daarom voor de auto niet aannemelijk gemaakt dat een waardevermindering in acht moet worden genomen voor het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand van de auto.
9. Eiser stelt dat auto’s normaal gesproken met zomerbanden worden geleverd. Winterbanden zijn volgens hem in alle gevallen optioneel. Omdat de auto beschikt over winterbanden dient volgens eiser hiervoor een waardevermindering in aanmerking te worden genomen. Deze stelling is niet nader onderbouwd. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting weliswaar verklaard dat eiser desgevraagd heeft gezegd dat er geen zomerbanden bij de auto zijn geleverd maar dat is onvoldoende gelet op de weerspreking daarvan door verweerder. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat eiser met een inkoopfactuur aannemelijk had kunnen maken dat de auto is gekocht met enkel winterbanden. Eiser heeft de inkoopfactuur evenwel niet in het geding gebracht maar alleen een orderbevestiging overgelegd. Eiser heeft reeds daarom niet aannemelijk gemaakt dat een waardevermindering in acht moet worden genomen omdat de auto winterbanden heeft.
10. Wat betreft het ontbreken van een (Nederlandstalig) boekenpakket is de rechtbank van oordeel dat dit niet is aan te merken als schade die van invloed is op de handelsinkoopwaarde van de auto. Voor het in aanmerking nemen van een extra waardevermindering ten opzichte van de gehanteerde koerslijst is dan ook geen plaats.
11. Eiser stelt tot slot dat sprake is van strijd met artikel 110 van het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) omdat op de onderhavige auto een hogere Bpm rust dan op door haar aangevoerde referentieauto’s. Eiser verwijst hierbij naar gegevens uit het kentekenregister waarin ter zake van die referentieauto’s een lagere bruto Bpm wordt vermeld. Deze stelling slaagt niet. De (herrekende) bruto Bpm van referentieauto’s die in het kentekenregister is opgenomen speelt immers geen rol in de berekening van de Bpm van een in te voeren gebruikte auto. In dit kader verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022 [1] en sluit zich hierbij aan.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
13. ( De gemachtigde van) eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn is overschreden. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 17 mei 2021 en de uitspraak van de rechtbank is van 29 juni 2023. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met ruim één maand. In tegenstelling tot hetgeen de gemachtigden op zitting hebben verklaard, staat in de door eiser ondertekende volmacht dat hij ermee instemt dat alle proceskostenvergoedingen die door de Belastingdienst worden uitbetaald in verband met gevoerde procedures, toekomen aan gevolmachtigde en dat eventuele (immateriële) schadevergoedingen, dwangsommen en andere (kosten-) vergoedingen eveneens dienen te worden overgemaakt op het rekeningnummer van de gevolmachtigde. Hieruit maakt de rechtbank op dat eiser niet persoonlijk gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. Aangezien in de volmacht de wensen van gemachtigde en eiser zijn vastgelegd, gaat de rechtbank uit van de juistheid van hetgeen daarin is opgenomen. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).