ECLI:NL:RBDHA:2023:12184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/646505 / HA ZA 23-367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake het smaakverbod op e-sigaretten en verzoek om documentatie

In deze zaak vorderen de eiseressen, British American Tobacco International (Holdings) B.V. en Nicoventures Holding Limited, dat de rechtbank de toepasselijkheid van het smaakverbod op e-sigaretten schorst. Dit smaakverbod verbiedt alle smaken van e-sigaretten behalve tabakssmaken. De rechtbank wijst deze vordering af, oordelend dat het smaakverbod niet onmiskenbaar onverbindend is. Daarnaast vorderen de eiseressen dat de Staat hen (digitale) documentatie ter beschikking stelt, maar de rechtbank houdt verdere beslissingen in dit incident aan, omdat het debat over de voorwaarden van artikel 843a Rv nog onvoldoende is uitgekristalliseerd.

De rechtbank behandelt de procedure en de feiten die hebben geleid tot het smaakverbod, dat is aangekondigd door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De rechtbank overweegt dat de Staat voldoende rechtvaardiging heeft voor het smaakverbod, dat is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidseffecten van e-sigaretten. De rechtbank wijst erop dat de Staat een ruime beoordelingsmarge heeft bij het beschermen van de volksgezondheid en dat het smaakverbod niet in strijd is met het vrije verkeer van goederen binnen de EU.

De rechtbank concludeert dat de incidentele vordering van de eiseressen op de voet van artikel 223 Rv wordt afgewezen en dat de eiseressen worden veroordeeld in de proceskosten. De zaak wordt verwezen naar een toekomstige rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/646505 / HA ZA 23-367
vonnis in incident van 16 augustus 2023
in de zaak van

1.BRITISH AMERICAN TOBACCO INTERNATIONAL (HOLDINGS) B.V.

in Nederland handelend onder de naam British American Tobacco Nederland B.V. te Amstelveen,
2.
NICOVENTURES HOLDING LIMITEDte Londen (Verenigd Koninkrijk),
eiseressen in de hoofdzaak en in de incidenten,
advocaten mrs. G. te Winkel, S. Coolen en R. Melissen te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in de incidenten,
advocaten mrs. G.A. Dictus, P.J. Tanja en A.D. Roëll te Den Haag.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk (in enkelvoud) BAT genoemd en gedaagde de Staat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende incidentele vorderingen van 14 april 2023, met producties 1 tot en met 32;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en in de incidenten, met producties 1 tot en met 24;
  • de akte overlegging aanvullende productie van BAT met productie 33 (de bezwarenbrief van BAT aan de Staat van 24 juli 2023);
  • de brief van de Staat van 7 augustus 2023 met een inhoudelijke reactie op productie 33 van BAT.
1.2.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald in de incidenten.

2.De feiten

2.1.
Het EU-CEG systeem is het Europese registratiesysteem waarin producenten en importeurs van elektronische dampwaar op basis van artikel 4.6 van het Tabaks- en Rookwarenbesluit en artikel 4.6 van de Tabaks- en rookwarenregeling verplicht zijn informatie aan te leveren over hun producten wanneer zij hun product op de Nederlandse markt willen brengen. Deze informatie betreft onder andere de ingrediënten en dus ook de smaakstoffen in de vloeistoffen.
2.2.
De Staat heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de opdracht gegeven om een voorstel te doen voor een limitatieve lijst van smaakbepalende additieven voor vloeistoffen in e-sigaretten. Voor het samenstellen van deze lijst heeft het RIVM onderzocht welke smaakbepalende additieven in juni 2020 aanwezig waren in vloeistoffen die geregistreerd waren voor de Nederlandse markt. Dit is gedaan op basis van de gegevens die producenten hebben aangeleverd in het EU-CEG systeem. In zijn rapport van 9 november 2021 heeft het RIVM voorgesteld 23 stoffen op te nemen op de lijst van toegestane additieven.
2.3.
De Staat heeft het RIVM vervolgens gevraagd om vervolgonderzoek te doen naar deze 23 stoffen om te beoordelen of er schadelijke effecten op de gezondheid konden optreden bij het gebruik van deze stoffen in vloeistoffen voor e-sigaretten. Op basis van dat onderzoek heeft het RIVM in zijn rapport van 19 mei 2022 geadviseerd om 7 van de 23 stoffen niet langer te laten gebruiken in vloeistoffen voor e-sigaretten. In dit rapport staat dat, bij gebruik van de 16 stoffen, 23% van de eliquids met tabakssmaak in de huidige samenstelling op de markt kan blijven.
2.4.
Bij Kamerbrief van 22 juni 2020 heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kort gezegd, een verbod van alle smaken van e-sigaretten behalve tabakssmaken aangekondigd. Alleen met de 16 stoffen zouden nog vloeistoffen voor esigaretten mogen worden gemaakt.
2.5.
Van 19 december 2020 tot 3 februari 2021 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden over het besluit tot wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit. Van 1 september 2022 tot en met 28 september 2022 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden over de wijziging van de Tabaks- en rookwarenregeling.
2.6.
BAT heeft de Staat op 14 juni 2022 met een beroep op de Wet open overheid (Woo) verzocht om informatie die verband houdt met de conclusie van het RIVM dat 23% van de e-liquids met tabakssmaak in de huidige samenstelling op de markt konden blijven.
2.7.
Op 24 november 2022 is de algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarmee het Tabaks- en rookwarenbesluit zou worden gewijzigd gepubliceerd in het Staatsblad. Vervolgens werd op 28 november 2022 de ministeriële regeling tot wijziging van de Tabaks- en Rookwarenregeling, waarin de AMvB is uitgewerkt, gepubliceerd in de Staatscourant. De AMvB en de ministeriële regeling vormen het zogenoemde smaakverbod waarmee - kort gezegd - andere smaken dan tabakssmaken voor e-sigaretten worden verboden.
2.8.
Bij verzoekschrift van 10 maart 2023 heeft BAT de rechtbank verzocht om twee onafhankelijke deskundigen te benoemen om een voorlopig deskundigenbericht uit te brengen over de werking van smaken in de e-sigaret en daarbij een oordeel te geven over het bewijs waarop de Staat het smaakverbod baseert.
2.9.
Op grond van het smaakverbod mochten producenten van esigaretten in eerste instantie nog tot 1 juli 2023 e-sigaretten met smaken anders dan tabak produceren en tot 1 oktober 2023 in Nederland verkopen. Bij Kamerbrief van 26 juni 2023 heeft de Staat bekendgemaakt dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet eerder dan 1 januari 2024 zal starten met handhaving van het smaakverbod.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak vordert BAT, samengevat, dat de rechtbank:
(A) voor recht verklaart dat het smaakverbod onrechtmatig en onverbindend is en dat de Staat met de invoering van het smaakverbod onrechtmatig heeft gehandeld jegens BAT;
(B) voor recht verklaart dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die BAT lijdt en nog zal lijden als gevolg van de inwerkingtreding van het smaakverbod, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(C) de Staat beveelt om zich te onthouden van de uitvoering althans handhaving van het smaakverbod; en
(D) de Staat veroordeelt in de kosten van dit geding, met de wettelijke rente.
3.2.
BAT voert ter onderbouwing van haar vorderingen, samengevat, het volgende aan.
Het smaakverbod voldoet niet aan het noodzaakscriterium zoals dat is neergelegd in aanwijzing 2.2 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Het smaakverbod zal namelijk niet bijdragen aan de beoogde betere bescherming van de volksgezondheid. Integendeel, het zal de volksgezondheid schaden doordat minder rokers overstappen op esigaretten en rokers die waren overgestapt op e-sigaretten weer gaan roken. Uit onderzoek blijkt dat esigaretten (veel) minder schadelijk zijn dan sigaretten en dat esigaretten veel rokers juist een uitweg bieden om te stoppen met roken.
Het smaakverbod maakt verder inbreuk op het beginsel van vrij verkeer van goederen, in het bijzonder artikel 34 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 24 lid 1 van de Tabaksproductenrichtlijn. Omdat het smaakverbod ziet op vrijwel alle additieven vormt het een onevenredige inperking van het vrije verkeer van goederen die ook veel verder gaat dan inperkingen in andere lidstaten van de Europese Unie. Bovendien voldoet het smaakverbod niet aan de minimumeisen van proportionaliteit van artikel 2.2 van de WTO-Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (TBT). Het is vrijwel onmogelijk om met de toegestane additieven vloeistoffen voor esigaretten te maken, ook vloeistoffen met tabakssmaak. Daarom komt het smaakverbod in feite neer op een verbod op e-sigaretten. Het smaakverbod is onrechtvaardig en discriminatoir omdat het fundamenteel verschillende productcategorieën – e-sigaretten en brandbare tabaksproducten – vanuit dezelfde opvattingen reguleert terwijl e-sigaretten een veel kleiner gezondheidsrisico vormen. BAT draagt enkele alternatieve maatregelen aan om te voorkomen dat jongeren gemakkelijk in aanraking komen met e-sigaretten en die e-sigaretten minder aantrekkelijk maken voor jongeren, zoals het reguleren van de verkoop van smaken voor e-sigaretten door deze slechts toe te staan in speciaalzaken waar enkel volwassenen worden toegelaten.
De publicatie van het smaakverbod vond te laat plaats, namelijk minder dan twee maanden voor de beoogde inwerkingtreding. Dat is in strijd met van artikel 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Daar komt bij dat de overgangstermijnen voor de productie en verkoop van respectievelijk zes en negen maanden te kort zijn om tijdig vervangende (tabaks)smaken op de markt te brengen. Artikel 20 van de Tabaksproductenrichtlijn gaat ook uit van een periode van zes maanden bij de notificatieplicht van nieuwe smaken.
3.3.
De Staat voert verweer.
in de incidenten
3.4.
BAT vordert bij wijze van incident op de voet van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat de rechtbank de toepasselijkheid, althans de handhaving van het smaakverbod schorst totdat een einduitspraak is gewezen die in kracht van gewijsde is gegaan.
3.5.
BAT legt aan deze vordering ten grondslag dat zij er, gezien de korte overgangstermijn en de te verwachten lengte van de bodemprocedure, belang bij heeft dat voor de duur van dit geding een voorlopige voorziening wordt getroffen. Een latere onverbindendverklaring zal geen effect hebben op eventuele boetebesluiten die de NVWA tot aan die onverbindenverklaring neemt in verband met overtredingen van het smaakverbod.
3.6.
Daarnaast vordert BAT bij wijze van incident op grond van artikel 843a Rv, samengevat, dat de rechtbank de Staat veroordeelt de volgende (digitale) documentatie aan BAT ter beschikking te stellen:
gegevens over de vloeistoffen aanwezig in e-sigaretten;
die de fabrikanten en importeurs van e-sigaretten hebben aangeleverd;
in de periode tot en met 20 juni 2022;
in het Nederlandse gedeelte van het EU-CEG;
en waarop het RIVM zijn stelling dat bij gebruik van de zestien toegestane additieven nog 23% van de bestaande tabakssmaken in hun huidige samenstelling op de markt zouden kunnen blijven baseert.
3.7.
BAT legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. Aangezien de Staat weigert de onderliggende gegevens uit het EU-CEG aan BAT te verstrekken, wordt het BAT onmogelijk gemaakt om de gegevens waarop het RIVM zich baseert te verifiëren. Met deze bescheiden zou BAT kunnen aantonen dat het in 2.3 genoemde percentage van 23% niet op een correcte manier is berekend en aanzienlijk lager of zelfs nul is. Dit zou de stelling van BAT onderbouwen dat het smaakverbod in feite een verbod op esigaretten inhoudt. De bescheiden zijn voldoende bepaald. Aangezien BAT stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar, is de rechtsbetrekking gegeven.
3.8.
Ook tegen de incidentele vorderingen voert de Staat verweer.

4.De beoordeling

in het incident op de voet van artikel 223 Rv

4.1.
BAT heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering: de op de voet van artikel 223 Rv gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de bodemprocedure kan worden gegeven.
4.2.
De beoordeling van de rechtsverhouding van partijen die plaatsvindt in het kader van artikel 223 Rv is voorlopig van aard en bindt de rechter dus niet in het vervolg van de procedure of in een andere procedure. Dat neemt niet weg dat de gevraagde voorlopige voorziening inhoudt dat de Staat zich moet onthouden van gedragingen die zijn gegrond op de werking van het smaakverbod. In zoverre wordt met de gevraagde voorlopige voorziening in zekere zin vooruitgelopen op de uitkomst van de (hoofd)zaak. Dit brengt met zich dat de gevorderde voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv in beginsel alleen kan worden toegewezen, als het bestreden voorschrift onmiskenbaar onverbindend is. In dat geval kan van BAT, mede in verband met de daarvan voor haar te verwachten schade, niet worden gevergd dat zij zich naar de – voorshands onmiskenbaar onrechtmatige – uitvoering van het smaakverbod richt, terwijl op grond van het voorlopig oordeel de verwachting bestaat dat het bestreden voorschrift ook in de hoofdzaak buiten werking gesteld zal worden.
Aanwijzingen voor de regelgeving
4.3.
De Staat voert aan dat aan de Aanwijzingen voor de regelgeving geen externe werking kan worden toegekend en dat BAT hieraan daarom geen rechten kan ontlenen. De rechtbank is van oordeel dat BAT zich hierop inderdaad niet met succes kan beroepen. De Aanwijzingen voor de regelgeving zijn naar vaste rechtspraak geen algemeen verbindend voorschrift, maar een circulaire van de minister-president, gericht aan de departementen (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3210 en ABRvS 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2317). Er is dan ook op deze grond geen sprake van onrechtmatig handelen van de Staat jegens BAT.
4.4.
De stellingen van BAT over het ontbreken van de noodzaak van het smaakverbod en de in haar ogen te korte overgangstermijnen zal de rechtbank beoordelen in het kader van de vraag of het smaakverbod een (gerechtvaardigde) beperking vormt van het beginsel van vrij verkeer van goederen.
Vrij verkeer van goederen
4.5.
De Staat voert aan dat artikel 24 Tabaksproductenrichtlijn niet van toepassing is, omdat het reguleren van smaken van e-sigaretten geen aspect is dat bij de Tabaksproductenrichtlijn wordt geregeld. De rechtbank volgt dit betoog. Naar het (voorlopig) oordeel van de rechtbank moet de Tabaksproductenrichtlijn mede in het licht van de considerans van die richtlijn worden uitgelegd. Volgens overweging 47 van de considerans van de Tabaksproductenrichtlijn harmoniseert deze richtlijn niet alle aspecten van elektronische sigaretten of navulverpakkingen. Als voorbeeld is daar genoemd dat de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van regels inzake de smaken bij de lidstaten blijft. Van strijd met artikel 24 lid 1 Tabaksproductenrichtlijn is dan ook geen sprake. Hetgeen BAT in het kader van artikel 24 lid 3 Tabaksproductenrichtlijn heeft gesteld, zal de rechtbank beoordelen bij de toetsing aan artikel 34, gelezen in samenhang met artikel 36, VWEU.
4.6.
De Staat voert verder aan dat het smaakverbod zonder onderscheid naar de herkomst van de producten geldt voor alle betrokken marktdeelnemers en de verhandeling van producten uit andere lidstaten niet anders treft dan die van nationale producten. Voor zover het smaakverbod al een beperking op het vrije verkeer van goederen vormt, stelt de Staat stelt zich op het standpunt dat deze beperking gerechtvaardigd is vanwege een dwingende reden van algemeen belang, namelijk de bescherming van de volksgezondheid.
4.7.
De rechtbank laat in het kader van deze procedure in het midden of het smaakverbod een beperking vormt van het beginsel van vrij verkeer van goederen als bedoeld in artikel 34 VWEU. De rechtbank zal beoordelen of het smaakverbod gerechtvaardigd is uit hoofde van bescherming van de gezondheid van personen in de zin van artikel 36 VWEU.
4.8.
Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank heeft de Staat er terecht op gewezen dat hij over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te beslissen op welk niveau hij het doel van bescherming van de gezondheid wil verzekeren en hoe dit moet gebeuren. De beoordelingsvrijheid bij de bescherming van de volksgezondheid is bijzonder belangrijk wanneer is aangetoond dat er in de huidige stand van het wetenschappelijke onderzoek nog onzekerheid bestaat over bepaalde stoffen die door de consument worden gebruikt. Onder die omstandigheden moet worden aanvaard dat een lidstaat van de Europese Unie op grond van het voorzorgsbeginsel beschermende maatregelen neemt, zonder te wachten tot ten volle blijkt dat bepaalde risico’s bestaan en in welke mate (HvJEU 19 november 2020, ECLI:EU:C:2020:938).
4.9.
De rechtbank overweegt wat betreft de noodzaak en de geschiktheid van het smaakverbod dat de Staat mag vertrouwen op de juistheid van het wetenschappelijk onderzoek van onder andere het Trimbos Instituut en het RIVM dat esigaretten schadelijk zijn voor de gezondheid, verslavend zijn en dat smaakjes anders dan tabakssmaak de aantrekkelijkheid van e-sigaretten, met name voor jongeren, vergroten. Ook mag de Staat vertrouwen op onder meer het rapport van het RIVM van 9 november 2021, waaruit volgt dat het gebruik van esigaretten waarschijnlijk minder aantrekkelijk wordt als deze alleen nog vloeistoffen met tabakssmaak mogen bevatten.
4.10.
De Staat heeft naar het voorlopig oordeel van de rechtbank ook voldoende gemotiveerd waarom volgens hem niet kan worden volstaan met minder ingrijpende maatregelen. Zij verwijst naar 4.11 en 4.12 hieronder. De rechtbank neemt bij haar oordeel in aanmerking dat bewijslast van de Staat niet zover gaat dat hij moet aantonen dat de bescherming van de volksgezondheid niet met andere denkbare maatregelen kan worden bereikt. Het feit dat in de ene lidstaat minder strikte bepalingen gelden dan in de andere betekent op zich niet dat de in laatstbedoelde lidstaat geldende bepalingen onevenredig zijn en dus onverenigbaar met het gemeenschapsrecht (HvJEU 16 december 2004, ECLI:EU:C:2004:810 en HvJEU 19 juni 2008, ECLI:EU:C:2008:353).
4.11.
De door BAT voorgestelde alternatieve oplossingen zijn volgens de Staat minder effectief om het doel, bescherming van de volksgezondheid, te bereiken. Door slechts bepaalde smaakbepalende additieven toe te staan, kan bij het toezicht op basis van de opgegeven ingrediënten eenvoudig worden gecontroleerd of aan de regelgeving wordt voldaan. Daarnaast wordt volgens de Staat een aantal van de door BAT voorgestelde oplossingen nu al (of in de nabije toekomst) toegepast. Zo zullen e-sigaretten vanaf 2025 alleen nog in speciaalzaken verkocht mogen worden en worden er stappen ondernomen om zowel de verpakkingen van e-sigaretten als de e-sigaret zelf een neutraal uiterlijk te geven.
4.12.
De Staat stelt zich op het standpunt dat het met de 16 stoffen (nog altijd) goed mogelijk is om (nieuwe) vloeistoffen voor esigaretten met een tabakssmaak op de markt te brengen. De Staat heeft er daartoe op gewezen dat het andere fabrikanten al is gelukt om nieuwe vloeistoffen voor e-sigaretten aan te melden in het EU-CEG systeem om deze op de markt te brengen conform het smaakverbod. De Staat heeft verder het door BAT bestreden percentage van 23% genuanceerd, naar aanleiding van een nadere toelichting van het RIVM van 16 juni 2023.
4.13.
Ten aanzien van de overgangstermijnen heeft de Staat bij brief van 7 augustus 2023 toegelicht dat vloeistoffen voor e-sigaretten met smaken anders dan tabak nog tot 1 oktober 2023 geproduceerd en tot 1 januari 2024 verkocht mogen worden. De Staat heeft naar het voorlopig oordeel van de rechtbank terecht naar voren gebracht dat producenten zoals BAT na de publicaties van november 2022 hadden kunnen starten met hun ontwikkelingsproces. Onder verwijzing naar een tijdlijn voert BAT aan dat het productieproces 300 dagen duurt, maar uit die tijdlijn – die BAT verder niet heeft onderbouwd of toegelicht – lijkt eerder te volgen dat BAT na zeven maanden een notificatie kan doen. Uitgaande van zeven maanden voor de ontwikkeling en zes maanden voor de notificatie, zou BAT een nieuwe smaak kunnen verkopen vanaf 1 januari 2024. Ook in dit verband vindt de rechtbank van belang dat, naar de Staat aanvoert en BAT niet bestrijdt, het andere fabrikanten al is gelukt om nieuwe vloeistoffen voor esigaretten aan te melden in het EU-CEG systeem om deze op te markt te brengen in lijn met het smaakverbod.
4.14.
BAT heeft zich beroepen op ander wetenschappelijk onderzoek dan het onderzoek waarop de Staat het smaakverbod heeft gebaseerd. Tegelijkertijd heeft zij verzocht om onafhankelijke deskundigen te benoemen om een voorlopig deskundigenbericht uit te brengen over de werking van smaken in de e-sigaret en daarbij een oordeel te geven over het bewijs waarop de Staat het smaakverbod baseert. In de toelichting op haar verzoek meldt BAT dat zij op basis van het deskundigenbericht een afweging wil kunnen maken van de slagingskans van een eventuele juridische procedure, gericht op het onverbindend verklaren of het buiten toepassing laten van het smaakverbod. Gelet op het deskundigenonderzoek dat volgens BAT nog nodig is, kan naar het voorlopig oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden dat het smaakverbod
onmiskenbaaronverbindend is.
4.15.
De Staat voert, onder verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, nog aan dat WTO-regels geen rechtstreekse werking hebben. BAT heeft hierop nog niet gereageerd. De rechtbank overweegt dat, voor zover getoetst moet worden aan de TBT-overeenkomst, gelet op het voorgaande, geen reden is om aan te nemen dat het smaakverbod niet voldoet aan de minimumeisen van proportionaliteit.
Slotsom
4.16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de incidentele vordering op de voet van artikel 223 Rv zal worden afgewezen.
4.17.
BAT wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat van € 598,00 aan advocaatkosten (gebaseerd op 1 punt van € 598,00 (tarief II)). Onder de proceskosten vallen ook de nakosten, die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,00). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,00) en de explootkosten van betekening toegekend. De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
in het incident op de voet van artikel 843a Rv
4.18.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 843a Rv vier cumulatieve voorwaarden verbindt aan de toewijsbaarheid van een vordering tot overlegging van stukken: (1) degene die de vordering instelt, moet daarbij een rechtmatig belang hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan hoeven de bescheiden niettemin niet overgelegd te worden, als daarvoor gewichtige redenen bestaan of als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.19.
De Staat voert aan dat BAT geen belang meer heeft bij de incidentele vordering op de voet van artikel 843a Rv. Naar aanleiding van het verzoek op grond van de Woo heeft de Staat 34 stukken gepubliceerd. Verder staat de informatie uit het EU-CEG inmiddels op de website van het RIVM, met uitzondering van enkele bedrijfsgevoelige gegevens van concurrenten van BAT. Aangezien BAT in de dagvaarding het onleesbaar maken van vertrouwelijke gegevens als optie heeft vermeld, gaat de Staat ervan uit dat de vordering van BAT niet verder strekt dan het ter beschikking stellen van de gegevens die op grond van artikel 4.9 van het Tabaks- en rookwarenbesluit dienen te worden gepubliceerd. De Staat voert verder aan dat sprake is van gewichtige redenen die maken dat de gevraagde gegevens niet hoeven te worden verstrekt, omdat de niet-gepubliceerde informatie bedrijfsgevoelig is.
4.20.
Het debat tussen partijen over de vraag of aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan, is naar het oordeel van de rechtbank nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Voor zover BAT stelt dat zij (ook na de publicatie van gegevens op de website van het RIVM) nog voldoende belang heeft bij deze vordering, ligt het op haar weg om te reageren op het beroep van de Staat op artikel 843a lid 4 Rv. De rechtbank zal BAT de gelegenheid geven om tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak haar belang en eventuele reactie toe te lichten. De Staat zal daarop vervolgens kunnen reageren. Dit leidt ertoe dat de rechtbank iedere verdere beslissing in het incident op de voet van artikel 843a Rv zal aanhouden.
in de hoofdzaak
4.21.
De rechtbank zal in de hoofdzaak een mondelinge behandeling bevelen. Vanwege achterstanden kan het enige tijd duren voordat er zittingsruimte beschikbaar is en de zitting kan worden gepland. Het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht zal 23 augustus 2023 op een zitting worden behandeld. Indien het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht wordt toegewezen, is het aan partijen om te bepalen of het zinvol is dat de mondelinge behandeling al dan niet plaatsvindt voordat het voorlopig deskundigenbericht beschikbaar is.
4.22.
De zaak wordt verwezen naar 15 mei 2024, een fictieve roldatum in de toekomst om te voorkomen de zaak steeds opnieuw wordt aangehouden. Zodra er zittingsruimte beschikbaar is, worden via het roljournaal verhinderdata opgevraagd. Als er tijdig verhinderdata worden opgegeven wordt daarmee zoveel mogelijk rekening gehouden bij het plannen van de zitting. Het is dus van belang om het roljournaal wekelijks te raadplegen.
4.23.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident op de voet van artikel 223 Rv
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt BAT in de proceskosten, aan de zijde van de Staat begroot op € 598,00 aan tot op heden gemaakte kosten, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.17 en te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen te rekenen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag waarop die bedragen volledig zijn betaald;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident op de voet van artikel 843a Rv
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van 15 mei 2024 voor beraad mondelinge behandeling;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken door mr. A.C. Bordes, rolrechter, op 16 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 3053