ECLI:NL:RBDHA:2023:12167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.14935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en risico op ernstige schade bij terugkeer naar Haïti

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, geboren op Sint-Maarten en met de Haïtiaanse nationaliteit, heeft op 3 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag aanvankelijk afgewezen als kennelijk ongegrond, maar de rechtbank heeft deze afwijzing op 22 november 2021 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen opnieuw te beslissen. Bij een nieuw besluit op 7 juli 2022 werd de aanvraag opnieuw afgewezen, ditmaal als ongegrond. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij bij terugkeer naar Haïti een reëel risico loopt op ernstige schade.

De rechtbank heeft de zaak op 2 augustus 2023 behandeld. Eiser heeft verklaard dat hij in 2017 slachtoffer is geworden van een gewapende overval op Sint-Maarten, waarbij hij ernstig gewond raakte. Hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Sint-Maarten, omdat hij denkt dat de daders hem zullen vinden en vermoorden. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade, zowel bij terugkeer naar Sint-Maarten als naar Haïti, en heeft de asielaanvraag opnieuw afgewezen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Haïti geen reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de individuele omstandigheden van eiser en de algemene situatie in Haïti niet voldoende heeft betrokken in zijn beoordeling. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de staatssecretaris ook heeft veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14935

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2021 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser van 3 oktober 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser kwam ook niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of voor uitstel van vertrek. Het besluit gold ook als terugkeerbesluit.
Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft het beroep van eiser tegen het besluit van 21 juni 2021 bij uitspraak van 22 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12776, gegrond verklaard, het besluit vernietigd, en de staatssecretaris opgedragen opnieuw op de asielaanvraag te beslissen.
Bij besluit van 7 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen, maar nu als ongegrond. Eiser komt ook niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of voor uitstel van vertrek. Dit besluit geldt ook als terugkeerbesluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn zuster en bijgestaan door zijn gemachtigde, de gemachtigde van de staatssecretaris en als tolk L. Malovic-Vujovic (2093).

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiser is op [geboortedatum] 1999 geboren op Sint-Maarten, maar heeft alleen de Haïtiaanse nationaliteit. Hij heeft tot zijn vertrek naar Nederland op 27 april 2017 altijd op Sint-Maarten gewoond. Op 3 oktober 2020 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij en zijn baas op 14 maart 2017 tijdens het werk zijn aangevallen door twee gewapende mannen. Daarbij zijn eiser en zijn baas neergeschoten, waarna de baas is overleden. Eiser werd ook ernstig gewond, maar heeft het incident overleefd omdat hij deed alsof hij dood was. De schutters riepen dat niemand het mocht overleven of navertellen. Als gevolg van dit incident is eiser, na aan zijn schotwonden geopereerd te zijn in Santo Domingo, zo snel mogelijk van Sint Maarten vertrokken. Bij terugkeer naar Sint Maarten vreest eiser door de schutters te worden gevonden en vermoord.
Besluit van 21 juni 2021
2. Bij het voornemen van 8 maart 2021, gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2021, heeft de staatssecretaris de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw, omdat eiser al op 28 april 2017 Nederland was ingereisd, maar pas op 2 oktober 2020 een asielaanvraag heeft ingediend. De staatssecretaris heeft maar één relevant element vastgesteld, namelijk de:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
De staatssecretaris vindt eisers verklaring dat hij slachtoffer is geworden van een gewapende overval op Sint Maarten geen relevant element. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser over het relevante element identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Dit geloofwaardig geachte element is echter niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of tot een reëel risico op ernstige schade. Eiser komt verder niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier of voor uitstel van vertrek, aldus de staatssecretaris.
3. Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft het beroep van eiser tegen het besluit van 21 juni 2021 bij uitspraak van 22 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12776, gegrond verklaard en het besluit van 21 juni 2021 vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de gewapende overval weliswaar niet als relevant element is aangeduid, maar dat de staatssecretaris dit wel heeft beoordeeld in het kader van de zwaarwegendheid van het relaas en van het risico bij terugkeer. In dat kader is de staatssecretaris uitgegaan van de geloofwaardigheid van de gewapende overval op 14 maart 2017, de door eiser gestelde feitelijke toedracht hiervan en het letsel dat eiser hierbij heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in dit kader niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt heeft dat indien hij terug zal keren naar Sint Maarten hij een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 EVRM en artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank vindt echter dat de motivering die de staatssecretaris heeft gegeven om de aanvraag als kennelijk ongegrond af te doen niet deugdelijk is. Omdat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond, kon de staatssecretaris ook niet om die reden een vertrektermijn aan eiser onthouden. Verder heeft de staatssecretaris ten onrechte geen land van terugkeer in het terugkeerbesluit vermeld, aldus de rechtbank.
Bestreden besluit
4. Bij het voornemen van 19 april 2022, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft de staatssecretaris de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. De verklaringen van eiser over het relevante element identiteit, nationaliteit en herkomst worden wederom geloofwaardig geacht. Dit geloofwaardig geachte element is echter niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of tot een reëel risico op ernstige schade. De staatssecretaris is gebleven bij zijn standpunt over de door eiser genoemde gewapende overval op Sint Maarten, omdat de rechtbank in de uitspraak van 22 november 2021 dat standpunt heeft bevestigd. Eiser heeft nadien geen concrete aanwijzingen naar voren gebracht op grond waarvan nu anders dient te worden geconcludeerd. Hij loopt als gevolg van die overval dus geen reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Wat eiser nu aanvoert over de situatie in Haïti, wordt niet aangemerkt als relevant element. Er is in Haïti ook geen algehele veiligheidssituatie of een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Haïti aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Ook anderszins heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Haïti een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiser komt verder niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier of voor uitstel van vertrek. De in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen staan in dit geval niet aan een terugkeerbesluit in de weg, aldus de staatssecretaris.
Terugkeer naar Sint Maarten
5. Eiser voert in beroep aan dat hij bij terugkeer naar Sint Maarten een reëel risico loopt op ernstige schade.
5.1.
De rechtbank heeft al in de onder 3 genoemde uitspraak van 22 november 2021, rechtsoverweging 7, overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt heeft dat hij als gevolg van het incident bij de carwash bij terugkeer naar Sint Maarten een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 EVRM. Daarbij heeft de rechtbank onder andere betrokken dat in de tijd die was verstreken eiser geen signalen had gekregen dat de daders naar hem op zoek zijn of zodra hij naar Sint Maarten terugkeert hem zullen benaderen. Ook heeft de rechtbank betrokken dat eiser in staat is om (alsnog) aangifte te doen van de strafbare feiten waar hij slachtoffer van is geworden, dat hem is getuigenbescherming aangeboden, en dat uit de overgelegde mailwisseling blijkt dat de autoriteiten nog steeds bereid zijn tot onderzoek naar het voorval bij de carwash. Hieruit kan volgens de rechtbank worden afgeleid dat eiser zich had kunnen wenden, en dat hij zich bij terugkeer nog steeds kan wenden, tot de autoriteiten van Sint Maarten voor bescherming.
5.2.
De staatssecretaris wijst er terecht op dat er ook nu geen aanknopingspunten zijn dat de autoriteiten van Sint Maarten eiser niet zouden kunnen of willen helpen. Integendeel, eiser heeft verklaard dat hij op verzoek van de autoriteiten van Sint Maarten door een speciale politie-eenheid in Venray is gehoord, waar hij een geanonimiseerde verklaring heeft afgelegd en daarbij een naam van een mogelijke verdachte heeft genoemd. De broer van de omgekomen baas zou die naam ook hebben genoemd. De politie is op Sint Maarten naar deze mogelijke verdachte op zoek gegaan, maar die verdachte was niet in zijn huis aanwezig en is dus ook niet opgepakt, aldus eiser. De stelling van eiser dat hem zou zijn geadviseerd om de aangifte niet door te zetten omdat niet duidelijk is of de politie hem en zijn familie kan beschermen, doet aan het voorgaande niet af. Een enkele onduidelijkheid is onvoldoende voor de conclusie dat de autoriteiten eiser niet willen of kunnen beschermen, zeker afgezet tegen de eerder gebleken welwillendheid en de aanboden getuigenbescherming. De enkele herhaling van de stelling in beroep dat er geen bescherming geboden kan worden, maakt dit niet anders. Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken dat hij geen bescherming kan krijgen en dat heeft hij niet gedaan.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Sint Maarten een reëel risico loopt op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeer naar Haïti
6. Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Haïti een reëel risico loopt op ernstige schade. Volgens eiser heeft de staatssecretaris zijn standpunt hierover ondeugdelijk gemotiveerd.
6.1.
De staatssecretaris heeft erop gewezen dat eiser nooit in Haïti heeft verbleven en daar dus ook nooit problemen heeft ondervonden. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen naar voren gebracht waaruit volgt dat hij bij terugkeer naar Haïti persoonlijk een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook de algemene situatie in Haïti geeft de staatssecretaris geen aanleiding om een reëel risico op ernstige schade aannemelijk te achten. De situatie in Haïti is weliswaar zorgelijk, maar niet dermate ernstig dat eenieder bij terugkeer in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zal komen. Als er problemen zijn, kan eiser om bescherming vragen bij de Haïtiaanse autoriteiten. De overgelegde landeninformatie wijzigt niet het standpunt van de staatssecretaris dat de situatie in Haïti lastig is, maar niet zodanig dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Haïti aldaar in een onmenselijke situatie belandt, of enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van geweld. In het verweerschrift is de staatssecretaris uitgebreid ingegaan op landeninformatie over Haïti, waarna hij tot de conclusie is gekomen dat er in Haïti, zowel in zijn algemeenheid als in bepaalde delen daarvan, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Haïti geen reëel risico loopt op ernstige schade.
6.2.1.
De lat voor het aannemen van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn ligt erg hoog en zal dus niet snel worden gehaald. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1054, over de veiligheidssituatie in Venezuela. Los van de vraag of een dergelijke situatie in Haïti aan de orde is, kan er ook in andere situaties een reëel risico op ernstige schade worden aangenomen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de vreemdeling bij uitzetting terechtkomt in erbarmelijke humanitaire omstandigheden. Uit de arresten van het EHRM van 28 juni 2011, Sufi en Elmi, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907, paragrafen 281 en 282, en van 29 januari 2013, S.H.H. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2013:0129JUD006036710, paragrafen 74 tot en met 77, volgt dat als een humanitaire situatie zich niet afspeelt in de context van een gewapend conflict, artikel 3 van het EVRM wordt geschonden in 'very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling'. Naast een slechte algemene veiligheidssituatie – of die nou de lat van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn haalt of niet – en een slechte humanitaire situatie, kunnen ook de individuele omstandigheden van een vreemdeling bijdragen aan een reëel risico op ernstige schade.
6.2.2.
Dit alles is ten aanzien van Haïti van groot belang, omdat de situatie daar in alle opzichten zeer slecht is. Het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor dat land is ‘rood’. Een dergelijk reisadvies geldt weliswaar niet voor de Haïtianen zelf, maar daar kan eiser ook niet mee vergeleken worden. Eiser is immers maar één keer op zeer jonge leeftijd op Haïti geweest en verkeert in een vergelijkbare situatie als een willekeurige toerist die voor het eerst Haïti bezoekt. In het reisadvies staat dat er grote veiligheidsrisico’s zijn en dat nog steeds de noodtoestand geldt. Gewapende bendes hebben steeds meer gebieden in handen en geweld tegen burgers komt veel voor en is willekeurig. In Haïti komen dagelijks berovingen, wegblokkades, plunderingen, verkrachtingen, ontvoeringen en moorden voor. Bendes zijn zwaar bewapend en er is een intensieve drugshandel. Er zijn meldingen van gewelddadige overvallen op en rondom het internationale vliegveld Toussaint Louverture in Port-au-Prince. Er zijn veel gewapende confrontaties en bendegeweld met dagelijks dodelijke slachtoffers. Onrust en geweldaddige protesten zijn aan de orde van de dag in Haïti. Dit komt door de ernstige economische en sociale crisis. De zeer onstabiele veiligheidssituatie brengt humanitaire hulpoperaties in gevaar, waar veel arme Haïtianen van afhankelijk zijn. Bijna de helft van de bevolking leeft met voedseltekort (of heeft problemen met voedselvoorziening) en de honger zal toenemen door stijgende kosten en gebrek aan voedsel en brandstof. Assistentie van lokale autoriteiten is zeer beperkt, aldus het advies. Het voorgaande blijkt niet alleen uit het reisadvies, maar ook uit de door eiser overgelegde landeninformatie en uit openbare (zeer recente) nieuwsberichten.
6.2.3.
De staatssecretaris heeft het voorgaande wel betrokken bij de vraag of er op Haïti sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, maar niet – althans niet deugdelijk – bij de vraag of eiser door de humanitaire situatie, zijn individuele omstandigheden, of een combinatie van al het voorgaande, een reëel risico loopt op ernstige schade. Anders dan de staatssecretaris in het verweerschrift stelt, heeft eiser wel persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht waarom hij in Haïti te vrezen heeft. Eiser heeft namelijk benoemd dat hij als 2-jarige eenmalig naar Haïti is geweest, dat hij daar geen banden heeft, dat hij de taal niet spreekt, en dat hij bij aankomst op Haïti door de bendes direct als doelwit zal worden gezien. Die combinatie van individuele omstandigheden, de algemene veiligheidssituatie en de erbarmelijke humanitaire situatie, heeft de staatssecretaris nu onvoldoende betrokken bij de vraag of eiser bij terugkeer naar Haïti een reëel risico loopt op ernstige schade. Alleen al daarom slaagt het betoog van eiser dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de overgelegde landeninformatie.
6.2.4.
Dit alles is temeer van belang omdat geenszins vaststaat dat eiser toegang zal krijgen tot Sint Maarten. In de onder 3 genoemde uitspraak, rechtsoverweging 19, heeft de rechtbank al overwogen dat het nog maar de vraag is of Sint Maarten eiser zal toelaten, omdat hij de nationaliteit van dat land niet heeft. In de onderhavige procedure heeft eiser zowel in de zienswijze als in beroep aangevoerd dat hij niet kan terugkeren naar Sint Maarten omdat hij daar geen verblijfsrecht heeft. De staatssecretaris is daar in het bestreden besluit en het verweerschrift niet op ingegaan. Ter zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd aangegeven dat niet is gebleken dat eiser op Sint Maarten nu geen verblijfsrecht kan krijgen. Dat standpunt kan de rechtbank nu niet volgen. Eiser heeft lang geleden – tot 2007 – een verblijfsrecht op Sint Maarten gehad. Eiser heeft er ter zitting terecht op gewezen dat hij opnieuw een verblijfsvergunning zal moeten aanvragen, waarbij hij bijvoorbeeld moet voldoen aan een middelenvereiste. De rechtbank is ambtshalve bekend met de mogelijkheden tot het verkrijgen van een verblijfsrecht op Sint Maarten en ziet nu niet duidelijk een grondslag op basis waarvan eiser een verblijfsvergunning kan krijgen. De kans bestaat dus dat eiser bij terugkeer naar Sint Maarten – bij gebrek aan een verblijfsrecht daar – direct wordt doorgestuurd naar Haïti en daar met voornoemde erbarmelijke omstandigheden te maken zal krijgen.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Haïti geen reëel risico loopt op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep moet gegrond worden verklaard. De rechtbank laat daarom onbesproken wat eiser verder heeft aangevoerd. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Daarbij ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal de staatssecretaris opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. De rechtbank zal daarvoor een termijn van acht weken stellen.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Toegekend wordt € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.