9.1.De staatssecretaris kan het ten onrechte niet noemen van het land van terugkeer in een eerder besluit herstellen door alsnog een terugkeerbesluit te nemen waarin hij wel vermeldt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Dat is met name relevant als hij de vreemdeling in bewaring wil stellen met het oog op gedwongen terugkeer of een inreisverbod wil opleggen.
16. De rechtbank overweegt dat uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat indien uit de meeromvattende beschikking volstrekt duidelijk is voor de vreemdeling naar welk land een mogelijke verwijdering zal plaatsvinden, het niet uitdrukkelijk noemen van het land bij het besluitonderdeel “terugkeerbesluit” de belangen van de vreemdeling niet schaadt. In de onderhavige procedure zijn er twee landen waar eiser banden mee heeft. Eiser heeft immers de Haïtiaanse nationaliteit, maar is geboren op Sint Maarten en heeft vanaf zijn geboorte daar steeds verbleven.
17. Eiser heeft verklaringen afgelegd die betrekking hebben op zijn vrees bij terugkeer naar Sint Maarten. In de meeromvattende beschikking die in deze procedure ter toetsing voorligt is geen land van bestemming vermeld bij het besluitonderdeel “rechtsgevolgen van deze beschikking”. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit het besluit zonder meer volgt dat Sint Maarten het land is waar het terugkeerbesluit betrekking op heeft.
18. De rechtbank volgt dit niet. Weliswaar is eiser op Sint Maarten geboren en heeft hij vanaf zijn geboorte tot aan zijn vertrek naar Nederland op Sint Maarten verbleven. Eiser heeft echter de Haïtiaanse nationaliteit.
19. Indien eiser zelfstandig aan zijn vertrekplicht wil voldoen is daarmee de vraag aan de orde of Sint Maarten eiser ook zal toelaten. De reactie van verweerder ter zitting dat hij geen problemen op dit punt verwacht is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborg hiervoor. De rechtbank sluit niet uit dat eiser enkel verzekerd is van toegang tot Haïti omdat hij de Haïtiaanse nationaliteit heeft. De rechtbank overweegt voorts dat indien eiser niet zelfstandig aan zijn vertrekplicht zal voldoen, verweerder gehouden is om tot verwijdering over te gaan. Uit het bestreden besluit blijkt niet ondubbelzinnig dat verweerder bij verwijdering zijn inspanningen zal richten op Sint Maarten.
20. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat verweerder bij het effectueren van de verwijdering zijn inspanningen zal richten op het derde land waarbij nakoming van zijn plicht het eenvoudigst zal zijn. Het komt de rechtbank voor dat verwijdering naar een derde land waarvan de betreffende vreemdeling de nationaliteit bezit eenvoudiger is dan verwijdering naar een derde land waar de vreemdeling is geboren en tot aan zijn inreis in Nederland heeft verbleven. De toegang tot Haïti voor eigen onderdanen is immers gewaarborgd en uitzetting zal reeds hierom eenvoudiger zijn dan uitzetting naar een land dat weliswaar als land van herkomst kan worden aangemerkt maar waarvan eiser de nationaliteit niet bezit. Verweerder hoeft enkel contact op te nemen met de Haïtiaanse autoriteiten en op grond van de gegevens op grond waarvan door de Nederlandse autoriteiten een LP is afgegeven om een vervangend reisdocument te verzoeken. Gelet hierop is het, naar het oordeel van de rechtbank, dus verre van zeker dat verweerder zich bij een mogelijk gedwongen terugkeer op Sint Maarten zal richten.
21. Het Hof van Justitie heeft in het arrest FMS nu juist bepaald dat het terugkeerbesluit het land van bestemming moet bevatten zodat het voor de derdelander duidelijkheid biedt en hij -onder meer- kan beoordelen en indien nodig aanvoeren dat het verbod van refoulement zich tegen vertrek naar het land dat als land van bestemming is geduid verzet. Verweerder heeft niet beoordeeld of terugkeer naar Haïti een reëel en voorzienbaar 3 EVRM-risico met zich zal brengen. Eiser heeft daarom geen aanleiding hoeven te zien om beroepsgronden aan te voeren om af te zien van gedwongen verwijdering naar Haïti. Dit betekent dat er geen 3 EVRM-beoordeling heeft plaatsgevonden voor het geval eiser naar dit land zal worden verwijderd indien hij niet aan zijn vertrekplicht voldoet. Indien dit besluit in rechte komt vast te staan en verweerder op enig moment alsnog besluit om eiser, vanwege zijn nationaliteit, te verwijderen naar Haïti, kan eiser de rechtmatigheid van dit terugkeerbesluit niet meer aanvechten. Eiser heeft wel de mogelijkheid om bezwaar tegen een aangekondigde feitelijke uitzetting te maken, maar volgens vaste jurisprudentie kan in die procedure alleen worden op gekomen tegen de wijze waarop verweerder gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om tot uitzetting over te gaan. Of verweerder een dergelijke bevoegdheid heeft en of er mogelijk sprake is van refoulement dient in de onderhavige procedure te worden beoordeeld. Er mag dus, gelet op het verdedigingsbelang en de rechtszekerheid, geen enkele twijfel bestaan over welk land verweerder thans en bij een mogelijke verwijdering als land van bestemming aanmerkt. De rechtbank overweegt dat indien partijen nu uitgaan van Sint Maarten en verweerder eiser alsnog op enig moment naar Haïti wil verwijderen hij weliswaar op dat moment ook een nieuw terugkeerbesluit kan nemen. De rechtbank overweegt dat dit verweerder echter niet ontslaat van het nemen van een rechtmatig terugkeerbesluit op het moment dat hij voornemens is een asielaanvraag af te wijzen. Verweerder kan dus niet nu in het midden laten of hij indien hij tot verwijdering over zal gaan Sint Maarten of Haïti als land van bestemming aanmerkt, maar had in de onderhavige meeromvattende beschikking hieromtrent aan eiser duidelijkheid dienen te verschaffen.
22. Het is dus aan verweerder om bij de afwijzing van de asielaanvraag vast te stellen of voortgezet verblijf rechtmatig of onrechtmatig is. Indien verweerder geen rechtmatig verblijf toekent indien hij beslist op een aanvraag, dient hij vast te stellen dat voortgezet verblijf onrechtmatig en zal hij een terugkeerbesluit moeten nemen. In dit terugkeerbesluit dient verweerder zekerheid te bieden welk land als land van bestemming heeft te gelden. Dit kan zeer eenvoudig door het land van bestemming expliciet te benoemen. Deze zekerheid en duidelijkheid heeft te gelden als waarborg voor eiser en dient verweerder te verschaffen in het terugkeerbesluit. Dit heeft verweerder in het besluit niet gedaan zodat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen en verweerder opnieuw zal dienen te beslissen op de aanvraag van eiser. De rechtbank overweegt dat indien verweerder in het nieuw te nemen terugkeerbesluit Haïti als land van bestemming wenst aan te merken, hij eiser hierover zal moeten horen.
23. Artikel 3, vierde lid, Terugkeerrichtlijn bepaalt dat:
4. „terugkeerbesluit”: de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld
24. Artikel 5 Terugkeerrichtlijn bepaalt dat:
Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met:
a.
a) het belang van het kind;
b) het familie- en gezinsleven;
c) de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land,
en eerbiedigen zij het beginsel van non-refoulement.
25. Het Hof heeft in FMS uitgelegd dat artikel 3, punt 4, Tri bepaalt dat een terugkeerbesluit de vaststelling van onrechtmatig verblijf en de vaststelling van een terugkeerplicht en daarmee twee elementen bevat. Het Hof heeft voorts in FMS overwogen dat bij het vaststellen van een terugkeerplicht een land van bestemming moet worden genoemd.
26. Inmiddels is dit vereiste neergelegd in WBV 2021/18. De rechtbank overweegt dat in dit WBV niet is opgenomen dat de vreemdeling wordt gehoord over het land van bestemming dat in het -al dan niet nieuwe- terugkeerbesluit wordt opgenomen. De rechtbank overweegt dat verweerder aan eiser in de onderhavige procedure meerdere vragen heeft gesteld over Haïti die ook zien op de situatie waarin eiser zal komen te verkeren indien hij zich, zelfstandig of in een gedwongen kader, naar Haïti zal begeven. In het aanmeldgehoor heeft verweerder gevraagd of eiser ooit in Haïti is geweest waarop eiser heeft verklaard één keer in 2003 in Haïti te zijn geweest. In het eerste gehoor heeft verweerder geen vragen gesteld over Haïti. In het aanvullend gehoor is aan eiser gevraagd of hij ooit persoonlijke problemen in Haïti heeft ondervonden vanwege zijn etnische afkomst, religie, geloofsovertuiging, persoonlijke leefwijze, nationaliteit, militaire verplichtingen of verrichte werkzaamheden, of eiser ooit voor een rechtbank heeft moeten verschijnen in Haïti en wat er zou gebeuren met eiser als hij naar Haïti zal moeten terugkeren. Verweerder heeft voorts gevraagd of eiser in Haïti wordt gezocht door de autoriteiten of door derden, of hij ooit is mishandeld in Haïti en of hij bescherming kan vragen aan de autoriteiten van Haïti. Verweerder heeft deze vragen steeds gesteld in relatie tot Haïti en in relatie tot Sint Maarten. Het relaas van eiser op grond waarvan hij bescherming aan de Nederlandse autoriteiten heeft gevraagd heeft enkel betrekking op Sint Maarten.
In het voornemen en het bestreden besluit is het relaas integraal geloofwaardig geacht en op zwaarwegendheid beoordeeld. Hierbij is alleen het risico bij terugkeer naar Sint Maarten beoordeeld. Verweerder heeft geen enkele overweging gewijd aan mogelijk vertrek naar Haïti.
27. Nu verweerder wel vragen heeft gesteld over Haïti die verband houden met mogelijke risico’s op schending van artikel 3 EVRM indien eiser zich naar Haïti zal begeven, is niet zonder meer duidelijk dat zal worden afgezien van verwijdering naar Haïti. Indien verweerder echter een nieuw terugkeerbesluit zal nemen en daarbij Haïti als land van bestemming zal willen duiden zal verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, eiser moeten horen over alle belangen zoals die zijn benoemd in artikel 5 Terugkeerrichtlijn. Verweerder kan dus in dat mogelijk nieuw te nemen besluit niet volstaan met het enkele duiden van Haïti als land van bestemming en de overweging dat eiser heeft aangegeven dat hij slechts éénmaal in Haïti is geweest, geen problemen in Haïti heeft ervaren en verwijdering naar Haïti dus niet strijd met het verbod op refoulement is.
28. Dat verweerder in een mogelijk nieuw te nemen terugkeerbesluit niet kan volstaan met het horen en toetsen of sprake zal zijn van refoulement als hij Haïti wenst aan te merken als land van bestemming volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 in de zaak TQ (TQ tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9). Het Hof heeft in TQ onder meer het navolgende overwogen:
(…)
58 Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat de lidstaten op grond van artikel 5 van richtlijn 2008/115 („Non-refoulement, belang van het kind, familie- en gezinsleven en gezondheidstoestand”) verplicht zijn om bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn naar behoren rekening te houden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land, alsook om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen [arresten van 11 december 2014, Boudjlida, C‑249/13, EU:C:2014:2431, punt 48, en 8 mei 2018, K. A. e.a. („Gezinshereniging in België”), C‑82/16, EU:C:2018:308, punt 102].
59 Hieruit volgt dat wanneer de bevoegde nationale autoriteit voornemens is een terugkeerbesluit uit te vaardigen, zij aan de door artikel 5 van richtlijn 2008/115 opgelegde verplichtingen moet voldoen en zij de betrokkene daarover moet horen. (…)
(...)
29. De rechtbank overweegt dat in TQ weliswaar niet aan de orde was dat er een nieuw terugkeerbesluit moest worden genomen omdat een eerder genomen terugkeerbesluit geen land van bestemming bevatte. De rechtbank leest echter in bovengenoemde overwegingen niet dat het Hof heeft willen uitleggen dat, gelet op alle belangen die in artikel 5 Terugkeerrichtlijn worden benoemd, enkel rekening hoeft te worden gehouden met het beginsel van non-refoulement als de autoriteiten die een terugkeerbesluit willen opleggen de vreemdeling hierover gaan horen. In het onderhavige geval zal verweerder dan ook niet kunnen volstaan met het duiden van Haïti als land van bestemming en eiser enkel te horen om uit te sluiten dat sprake is van refoulement als eiser zal zelfstandig vertrekken of worden verwijderd naar Haïti.
30. Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat uit het bestreden besluit blijkt dat eiser banden heeft met twee landen en dat uit het bestreden besluit niet ondubbelzinnig blijkt dat de vertrekplicht en de bevoegdheid om tot verwijdering over te gaan indien eiser zijn vertrekplicht niet nakomt, betrekking hebben op Sint Maarten als land van bestemming. Weliswaar heeft verweerder geen enkele overweging gewijd aan vertrek naar Haïti maar verweerder heeft in het nader gehoor wel meerdere vragen gesteld zonder de verklaringen van eiser vervolgens te beoordelen. Verweerder moet hierover duidelijkheid verschaffen zodat eiser, zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 2 juni 2021, eventuele belangen die aan terugkeer naar dat land in de weg staan, zo goed mogelijk naar kan voren brengen, hij beter in staat zal zijn doeltreffende rechtsmiddelen tegen het terugkeerbesluit aan te wenden en hij eventueel een passende verblijfsvergunning zal kunnen aanvragen. Eiser heeft thans alleen verklaard nooit problemen te hebben gehad en niet naar Haïti te kunnen omdat hij daar niemand kent en hij daar geen kans heeft om iets van zijn leven te maken.
31. Verweerder heeft aan eiser geen “kennelijkheid” bij het ongegrond verklaren van het beroep mogen tegenwerpen. Verweerder heeft bovendien geen terugkeerbesluit genomen dat aan de daartoe gestelde eisen voldoet. Verweerder dient dus een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en daarom tevens een proceskostenveroordeling uitspreken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.