ECLI:NL:RBDHA:2023:12151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/649189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 6 juli 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam01] voor de duur van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor negen maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam01], die onder andere voortkomen uit de onveilige opvoedsituatie en de problematiek van de ouders. De moeder heeft psychische problemen en de vader staat op de wachtlijst voor behandeling van zijn middelengebruik. De kinderrechter heeft de ouders als niet in staat beoordeeld om op een constructieve manier samen te werken in het belang van [naam01]. De kinderrechter heeft besloten om [naam01] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een periode van zes maanden, met een evaluatiemoment na zes maanden. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke hulpverlening voor [naam01] en de ouders kan worden ingezet. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de ingezette hulpverlening zal bijdragen aan een verbetering van de situatie voor [naam01].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/649189 / JE RK 23-1229
Datum uitspraak: 6 juli 2023

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en

machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende
- [naam01], geboren op [geboortedatum01] 2017 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [naam01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam02] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. A.B. Baumgarten te Den Haag,

[naam03] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport binnengekomen bij de rechtbank op 20 juni 2023.
Op 6 juli 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader;
- de heer [naam04] , namens de Raad;
- de heer [naam05] , namens gecertificeerde instelling.

De feiten

- [naam01] is erkend door de vader.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [naam01] .
- [naam01] verblijft bij een tante en oom vaderszijde.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam01] voor de duur van één jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] in een voorziening voor pleegzorg (te weten bij een tante en oom vaderszijde) voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er bestaan ernstige zorgen over de ontwikkeling van [naam01] , welke met name in de opvoedsituatie liggen. [naam01] is in zijn jonge leven geconfronteerd met verbale en fysieke ruzies tussen de ouders. Daarbij zijn de ouders als primaire opvoeders niet altijd beschikbaar geweest voor [naam01] . [naam01] heeft in een korte periode veel onrust meegemaakt, waaronder eerst een verhuizing naar de grootouders moederszijde en daarna naar de oom en tante vaderszijde. De ouders kampen met persoonlijke problematiek. De moeder is van februari tot medio april 2023 op vrijwillige basis bij GGZ De Hoop opgenomen geweest. De vader staat op dit moment nog op de wachtlijst van de GGZ voor de behandeling van zijn middelengebruik. Met name de moeder kan moeilijk inzien waar [naam01] op dit moment bij gebaat is en wat er voor hem nodig is. In het vrijwillig kader blijft de onveiligheid voor [naam01] aanwezig vanwege de onvoorspelbaarheid die de moeder laat zien en de toxische relatie tussen de ouders. Het lukt de ouders niet om zich aan de veiligheidsafspraken te houden. Er moeten constructieve afspraken voor [naam01] gemaakt worden met het oog op de samenwerking tussen de ouders en het netwerk. Er zijn daarnaast zorgen over de fysieke en mentale gezondheid van [naam01] . Zo heeft hij een klompvoet en gebitsproblemen. De jeugdbeschermer kan erop toezien dat de medische zorg voor [naam01] op orde komt en dat het persoonlijke hulpverleningstraject door de ouders wordt doorlopen om hun mogelijkheden als opvoeders van [naam01] in kaart te brengen. Op school laat [naam01] een positieve ontwikkeling zien. Hij is zelfstandig en laat veerkracht zien in hoe hij met de situatie omgaat. Wel zijn er zorgen over de gehechtheidsontwikkeling van [naam01] . Deze is mogelijk onder druk komen te staan door hetgeen hij in de thuissituatie met de ouders heeft meegemaakt en de persoonlijke problematiek van de ouders. Het is belangrijk dat [naam01] de tijd en ruimte krijgt om met inzet van passende ondersteuning de ingrijpende gebeurtenissen te verwerken. Op dit moment is er geen contact tussen de moeder enerzijds en de oom en tante vaderszijde anderzijds. De moeder wil of kan dit contact niet aangaan. Er is sprake van een vaste omgangsregeling die in samenspraak met de gecertificeerde instelling is opgezet. In de komende periode dient gewerkt te worden aan het contact tussen de moeder en de tante en oom vaderszijde. Vanuit deze samenwerking kan de moeder haar rol weer gaan oppakken. De draaglast-draagkrachtverhouding bij de ouders is op dit moment niet zodanig in balans dat zij de zorg voor [naam01] in de thuissituatie kunnen dragen. Er is inzet van persoonlijke hulpverlening nodig om deze balans weer op orde te brengen. [naam01] is gebaat bij het behoud van de rust en stabiliteit die hij momenteel ervaart en de hulpverlening die voor hem en de ouders wordt (en nog zal worden) ingezet. Het resultaat van de in te zetten hulpverlening zal moeten worden afgewacht om te kunnen beoordelen of de thuissituatie weer veilig genoeg is voor [naam01] . Het is belangrijk dat [naam01] binnen korte tijd duidelijkheid krijgt of hij bij zijn oom en tante vaderszijde kan blijven.

De standpunten

De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Sinds [naam01] bij de tante en oom vaderszijde is geplaatst wordt gezien dat hij tot rust komt en meer leeftijdsadequaat gedrag vertoont. Er dient voorzichtig gekeken te worden naar welke hulpverlening bij [naam01] zal aansluiten. Hierbij wordt gedacht aan traumatherapie. Verder heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat de moeder meermaals geen of niet tijdig toestemming heeft gegeven voor medische behandelingen van [naam01] . Ook benadrukt de gecertificeerde instelling de zorgen over de klompvoet en het ontbreken van toestemming van de moeder voor de behandeling hiervan.
Door en namens de moeder is ingestemd met de verzochte ondertoezichtstelling. Zij verzet zich tegen de termijn van de machtiging uithuisplaatsing en verzoekt deze te bekorten tot drie maanden. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij de nodige psychische problemen heeft gehad. Deze problemen zijn nog niet opgelost. Zij ziet in dat het belang van [naam01] voorop staat en dat hij op dit moment tot rust komt bij de tante en oom vaderszijde. Zij is van mening dat ook gewerkt moet worden aan de relatie tussen haar en de vader om een gezonde basis te creëren voor [naam01] . In het kader hiervan zou de moeder in de toekomst graag samen met de vader opvoedondersteuning willen krijgen. Verder geeft de moeder aan toestemming te verlenen voor de medische ingreep aan de klompvoet van [naam01] .
De vader heeft ingestemd met het verzochte. Ter zitting heeft de vader naar voren gebracht dat hij op de wachtlijst staat voor de GGZ en binnenkort een intake heeft. Hij geeft aan geen tijd te hebben voor nog meer hulpverlening. Ook weet hij niet hoe de communicatie tussen hem en de moeder in de toekomst verbeterd kan worden.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Daartoe overweegt de kinderrechter dat [naam01] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De zorgen zien met name op de opvoedsituatie. Zowel uit de stukken als op de zitting is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren en - in het belang van [naam01] - tot afspraken te komen. Hoewel de ouders bereid zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen, zijn zij hiertoe onvoldoende in staat. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat de ingezette (en nog in te zetten) hulpverlening de ouders en - bovenal - [naam01] verder gaat brengen. Gelet op de genoemde zorgen vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat er voor langere tijd een jeugdbeschermer bij het gezin betrokken wordt. De jeugdbeschermer houdt toezicht op de ontwikkeling van [naam01] en zorgt ervoor dat de juiste hulpverlening voor de ouders wordt ingezet. Daarnaast ziet de kinderrechter een rol weggelegd voor de jeugdbeschermer in het bemiddelen tussen de ouders en het netwerk. Aangezien er nog flinke stappen gezet moeten worden, vindt de kinderrechter de verzochte duur van de ondertoezichtstelling van een jaar passend en geboden. De kinderrechter zal [naam01] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Het is belangrijk dat [naam01] de tijd en ruimte krijgt om met inzet van passende hulpverlening de ingrijpende gebeurtenissen die in zijn jonge leven hebben plaatsgevonden te verwerken. Daarvoor is nodig dat hij in een stabiele omgeving verblijft. Het gaat op dit moment goed met [naam01] en ook op school laat hij een positieve ontwikkeling zien. Het is in het belang van [naam01] dat hij, nadat hij kort na elkaar twee keer heeft moeten verhuizen, nu langere tijd op dezelfde plek kan blijven zodat de rust en stabiliteit die hij nu ervaart ook in de komende periode behouden blijven. Een uithuisplaatsing voor een periode van drie maanden, zoals door de moeder is voorgesteld, vindt de kinderrechter dan ook te kort. De kinderrechter ziet wel aanleiding om over zes maanden een evaluatiemoment in te lassen zodat dan kan worden bezien of de voor [naam01] en de ouders ingezette hulpverlening haar vruchten heeft afgeworpen en of er dan meer duidelijkheid is over het perspectief van [naam01] . De kinderrechter zal de machtiging uithuisplaatsing daarom voor een periode van zes maanden verlenen en de beslissing over de resterende drie maanden aanhouden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam01] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 6 juli 2023 tot 6 juli 2024;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] in een voorziening voor netwerkpleegzorg met ingang van 6 juli 2023 tot 6 januari 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, in ieder geval gelegen
vóór 6 januari 2024, bij mr. E.E. Schotte;
gelast de griffier tegen de volgende zitting op te roepen:
- de Raad;
- de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.E. Schotte, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023, in aanwezigheid van mr. L.E. Smolders als griffier, en op schrift gesteld op 11 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.