ECLI:NL:RBDHA:2023:12109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische statushouder in Nederland en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een Syrische eiser, die in Duitsland als statushouder verblijft. De maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de openbare orde dit vorderde en de noodzakelijke documenten voor terugkeer voorhanden waren of binnenkort beschikbaar zouden zijn. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende.

De rechtbank heeft de zaak op 11 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser rechtmatig verblijf in Duitsland heeft, maar dat hij in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser betoogde dat verweerder eerst een terugkeerbesluit moest nemen voordat hij kon worden verplicht Nederland te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden voor de bewaring, zoals vastgesteld in eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, zijn nageleefd.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier R. de Boer, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22297

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum in Rotterdam en nam deel aan de zitting door middel van telehoren. Eiser is vanuit de rechtbank bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat de voor terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnenkort voorhanden zijn.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf in Duitsland heeft, maar in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Nu eiser Nederland niet heeft verlaten kan verweerder hem opdragen om Nederland te verlaten, maar dient verweerder wel eerst een terugkeerbesluit uit te vaardigen, aldus eiser.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaande aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De rechtbank ziet in het hiervoor onder 4.1. genoemde arrest geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
5. Ten aanzien van de grondslag van de bewaring oordeelt de rechtbank als volgt. Uit het arrest M e.a. van het HvJEU van 24 februari 2021 (ECLI:EU:C:2021:127) volgt dat verweerder een illegaal in Nederland verblijvende derdelander krachtens nationale wetgeving met het oog op vertrek in bewaring kan stellen als aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
de illegaal in Nederland verblijvende derdelander geniet internationale bescherming in een andere lidstaat en,
de derdelander weigert om naar die lidstaat te vertrekken en,
het is juridisch onmogelijk voor verweerder om een terugkeerbesluit te nemen.
5.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft, na het stellen van prejudiciële vragen, in haar uitspraak van 12 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:28) bevestigd dat een illegaal in Nederland verblijvende derdelander met een geldige asielvergunning in een andere lidstaat door verweerder in bewaring kan worden gesteld om er zeker van te zijn dat de derdelander daadwerkelijk naar die lidstaat vertrekt. Verder heeft de Afdeling in voornoemde uitspraak bevestigd dat artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 kan gelden als (nationaalrechtelijke) grondslag voor een dergelijke inbewaringstelling.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat in onderhavige procedure in ieder geval wordt voldaan aan de eerste twee voorwaarden als hiervoor onder 5. genoemd. Tussen partijen is immers niet in geschil dat eiser in Duitsland rechtmatig verblijf heeft op basis van een asielvergunning. Verder heeft eiser tijdens het op 2 augustus 2023 plaatsgevonden gehoor aangegeven niet naar Duitsland te willen terugkeren. Naar het oordeel van de rechtbank wordt ook voldaan aan de derde voorwaarde, omdat het voor verweerder juridisch onmogelijk is om een terugkeerbesluit te nemen. Eiser geniet namelijk internationale bescherming in Duitsland en daarmee is erkend dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst, Syrië, een reëel risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Als verweerder aan eiser toch een terugkeerbesluit zou opleggen, maakt hij daarmee een inbreuk op het beginsel van non-refoulement. Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser terecht in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000. In de verwijzing van eisers gemachtigde naar een uitspraak van 24 januari 2013 en een passage uit het boek van B. van Dokkum van 2019 ziet de rechtbank geen aanleiding om van de hiervoor genoemde jurisprudentie van latere datum af te wijken.
6. In artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 staat dat, indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, het belang van de openbare orde geacht wordt de bewaring van de vreemdeling te vorderen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de in de maatregel weergegeven zware en lichte gronden geen betrekking hebben op artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 en derhalve geen bespreking behoeven.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Door eiser zijn verder geen persoonlijke individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat in zijn geval geen maatregel van bewaring opgelegd had mogen worden. Dat eiser zijn vrouw en zoontje graag wil zien maakt dat niet anders; Verweerder heeft in de maatregel van bewaring deugdelijk gemotiveerd dat zij de gelegenheid hebben om eiser te zien tijdens bezoekuur dan wel dat zij telefonisch contact met elkaar kunnen hebben.
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Zo heeft verweerder op 8 augustus 2023 een claimbrief aan de Duitse autoriteiten verzonden. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat in reactie hierop door voornoemde autoriteiten is aangegeven dat het claimakkoord van 28 april 2021 nog geldig is en dat eiser op basis hiervan kan worden teruggestuurd.
9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.